Jitske Ruitenbeek-Friso is geboren op 19 oktober 1929 in Eibergen. Haar vader werkte bij de belastingen en zo is het gezin in 1938 in Putten terecht gekomen.
“Wij woonden aan de Harderwijkerstraat. Vanaf ons huis konden wij schuin oversteken naar de Roomse kerk. Dat waren goeie kennissen van ons. Dus toen de razzia begon, zijn we naar de Roomse kerk gegaan. Behalve onze kennissen waren er evacués uit Arnhem. Wij zaten daar, maar een Duitser en een politieagent kwamen ons vertellen dat we naar de hervormde kerk moesten. M’n moeder met m’n jongste zusje en m’n broer mochten thuisblijven. De evacués uit Arnhem mochten ook blijven.
Witte lakens
De huishoudster moest witte lakens uithangen uit het raam. Dat betekende dat ze geweest waren en dat die mensen daar mochten blijven zitten. Maar wij, mijn oudste zuster en ik en een andere mevrouw, wij moesten naar de kerk. ‘Nou,’ zei die vrouw, ‘dan komen we wel naar de kerk. Gaat u maar.’ Ze zette de Duitser en politieagent zowat buiten de deur. ‘Gaat u maar hoor, wij komen wel. Tot ziens,’ zei ze. De deur zat dicht en ze zei: ‘Maar we blijven. We gaan niet naar de kerk, hoor.’ En zo zijn we daar ’s nachts gebleven. We hebben op de zolder van de pastorie geslapen.
Vier uur Putten uit
De volgende dag kwam iemand vertellen dat de vrouwen allemaal eten moesten gaan brengen naar de mannen die nog in de kerk zaten en in de ouwe school. Waar nu het marktplein is, daar stond een openbare school. Om vier uur moesten we Putten uit wezen, anders werd je opgepakt of werd de boel in brand gestoken. Dus voor vier uur gingen we op zoek naar een ander onderkomen.
Onze kat gestolen?
Op de Telgterweg zag ik zo’n mevrouw lopen met een zwarte kat. Ik denk: ‘Oh, die heeft onze kat gestolen. Dat is gemeen.’ Dus ik van die fiets af: ’t was een herenfiets met een koffer achterop. Ik vroeg: ‘Mevrouw, is die poes van u? Want wij hebben ook zo’n zwarte kat.’ ‘Nou echt, heus kind,’ zei de mevrouw, ‘het is onze eigen kat, hoor.’ Nou ja, dat ging niet door, maar ik moest wel weer terug op die herenfiets. D’r liep een heel oud mannetje met zo’n zwart petje op. Ik zei: ‘Meneer, wilt u die fiets even vasthouden. Dan kan ik d’r op klimmen en dan kan ik weer weg.’ Dat wou hij wel. Hij hield de fiets vast en ik klom er weer op. Zo kon ik gelukkig de anderen weer inhalen. Dat was best spannend.
Putten in brand
’s Nachts zijn de huizen allemaal verbrand. We stonden er naar te kijken: naar Putten in de brand. Het was griezelig. De volgende dag zijn m’n zusje en ik samen naar Putten wezen lopen om te kijken of ons huis d’r nog stond. Als je in Putten kwam, rook alles naar rook. Dat huis was verbrand en dat huis verbrand. Alles rookte. Ons huis stond er nog en de zwarte poes was d’r ook nog.
Bericht uit Duitsland
Met Hemelvaartsdag zijn we in de kerk geweest. Het ging als een lopend vuurtje door Putten: d’r is bericht van de mannen uit Duitsland. De dominee heeft toen al die namen voorgelezen van de overleden mannen. Er waren er maar een paar die het overleefd hadden. Er zaten een heleboel mensen. Achter je hoorde je dat ze begonnen te huilen, want ze hoorden dat hun zoon dood was. Ze hoopten allemaal toch nog dat ze zouden overleven. Mijn man was een boerenman. Hij had twee broers die met de razzia zijn weggevoerd. Ik sprak weinig met mijn man over die razzia. Dat wou je ‘t liefst ook wel vergeten. Maar toch heeft het altijd wel een stempel op je gezet.”
November 2018