An van Losenoord (80 jaar)
‘Ik kan me de dag nog goed herinneren… Het was zonnig weer, maar het was een vreemde dag, het was zo’n vreemde dag…
Mijn ouders hadden een kruidenierszaakje aan de Kerkstraat in Putten, toen was alles veel kleiner dan tegenwoordig hoor. Bij de kruidenierszaak zat ook een meelzolder want we hadden een graanhandel. De winkel stond midden in het dorp maar toch hadden wij een meelzolder!
Nou ja… ik had een hele leuke vader, het was een grappenmaker, lang en lenig. Ik kon vroeger één been in mijn nek doen, maar mijn vader kon het met beide benen! En het gebeurde wel eens dat als wij dan op de meelzolder waren met hem dat wij hem over de meelzolder heen rolden met zijn benen in zijn nek! We hadden een hele leuke vader…
Ik had ook een broer, Peter, die was 17 maar was heel vaak ziek. Hij is ook weggevoerd…
Zoals ik al zei was het een hele rare dag, het was zo’n vreemde dag. De zon scheen die dag en het was een drukte van belang op straat. Wij zaten op een heel gevaarlijk spoor want wij zaten vlak naast het politiebureau en De Waag, een hele grote schuur waar de Duitsers lagen. Het paardenvolk noemden we dat toen. Bij ons kwamen ze in de middag aan de deur… mijn broer was niet thuis en we wisten niet waar Peter was, mijn moeder zei: die zal wel bij mijn opoe zijn, aan de Garderenseweg.
Waar mijn vader op dat moment was weet ik niet meer, wel weet ik dat ik op een gegeven moment met hem opgelopen ben naar de Kerk want hij wilde weten wat er aan de hand was… Hij had zijn goeie pak aan en hij had een grijze gleufhoed op. Halverwege zei mijn vader toen: Meisje… je moet maar terug gaan. Ik kreeg nog een knuffel van hem en toen ben ik terug gelopen, ik was zijn lievelingetje... Dat was het laatste wat ik van mijn vader gezien heb...
Toen ik weer thuis was kwam mijn neef, Jan Stoffer, bij ons langs en die vroeg: Waar is Peter? Mama zei: Die is toch bij jou? Het was een neef uit Amersfoort en die waren toevallig dat weekend in Putten. We dachten dat die twee samen waren. Maar Peter was toen al in de kerk kwamen we later achter. Hoe dat gegaan is weten we niet, maar Jan is vervolgens ook zo naar de kerk gelopen.
Ik weet nog goed dat er later die dag weer een Duitser bij ons aan de deur kwam, dit keer een oudere man. Hij kwam ook vragen of er nog mannen waren. Toen zei mijn moeder: die zijn al weg. Toen kreeg de man tranen in zijn ogen want hij had ons willen waarschuwen. De man zei: ‘Schade’ en is toen weer vetrokken. Toen zei mijn moeder tegen me: Oh nee, het is mis… want als je dat hoort van een Duitser weet je dat het fout is.
Kort daarna kregen wij het bericht dat we weg moesten, we moesten het dorp ontvluchten want het dorp zou in de brand gestoken worden. Mijn andere broer, Jaap, is snel weg gegaan en is ondergedoken op de Laak.
Wij zijn eind van de middag weggegaan. We kregen nog de gelegenheid om eten te brengen naar de kerk. Mijn zus, die vier jaar ouder was dan ik, is toen naar de kelder onder ons huis gegaan, daar hadden we nog eten liggen. Mijn moeder heeft dat toen nog klaar gemaakt en dat is door mijn zus weggebracht. Daarna zijn we vertrokken, ik weet nog dat ik van mijn moeder een deken om me heen kreeg. We waren met z’n vieren, mijn jongere broertje en zusje Ada en Henk, mijn moeder en ik. We hadden een kruiwagen mee om mijn broertje in te vervoeren… zo zijn we gevlucht in de richting van Ermelo.
We zijn via de Papiermakerstraat naar de Telgterweg gelopen en bij de fietsenmaker een smal bospad in gegaan… We liepen maar een beetje doelloos uit de buurt van Putten vandaan. Mijn moeder was helemaal in de war en ik liep te huilen… het was allemaal heel vreemd. We zijn door het bos gelopen tot we aankwamen bij het korenpaadje wat uitkomt uit op de Oude Telgterweg in Ermelo. Daar kwamen we uit bij een boer die ons in de huiskamer ontving. Er waren daar nog meer mensen die Putten waren ontvlucht maar die zaten in het kippenhok. Gelukkig kende mijn vader de boer want die heeft ons verder gestuurd naar een schaapskooi. Daar zijn wij toen heen gegaan en daar aangekomen, ja… je houdt het niet voor mogelijk, zagen wij tot onze verbazing onze grootmoeder, tante Ko, Ome Gerard en Ome Jan, allemaal familie…! Dat was écht een wonder! Wij hebben daar de hele avond en nacht gezeten. 's Nachts werden we gewekt door hele harde knallen… het waren Engelse vliegtuigen die op de treinen schoten. We moesten daardoor toen allemaal uit de schaapskooi en in het kippenhok bij de boerderij gaan zitten. Terwijl we in het kippenhok zaten zagen we door de bossen heen het dorp branden, toen wisten we dat ze echt hadden gedaan wat ze hadden gezegd… die Moffen!
s' Morgens konden we terug naar het dorp. Ada en ik konden op een paard met wagen mee rijden naar Putten maar aan het eind van de Telgterweg zijn we van de wagen gesprongen want we wilden zien of ons huis er nog stond. Ons huis stond er nog, het huis van mijn tante was verwoest en het huis van mijn grootmoeder ook. Toen zijn we terug gegaan naar ons huis. Iedereen was helemaal radeloos, waar moesten ze heen?! Ik weet niet waar de rest is heen gegaan, wij zijn in ons huis gebleven.
Het was een ramp… een ramp…
Ome Gerrit was weg, ome Joop was weg, ome Aart was weg, Jan was weg, de twee zonen van Schuitemaker de bakker waren weg, de enige zoon van de banketbakker aan de Dorpsstraat was weg, van Van Losenoord de schilder waren alle zonen weg… Het was zó onwerkelijk…
Toen was er een hele poos niks… we hoorden niks. Het was afwachten… ik heb avonden op bed gelegen… huilend terwijl ik zei: breng papa terug, breng papa terug… Wij waren gelovig van huis uit en dan bidt je dat. Dan geloof je dat!
Toen kwam de dag dat de namen van de overleden mannen werden omgeroepen in de kerk…
Mijn moeder kwam terug… helemaal overstuur. Gillend en krijsend over de weg naar huis… ik weet niet wat je mee maakt, zo raar. Mijn moeder was helemaal in de war… We kwamen die dagen weinig thuis, dat was ook te gevaarlijk want de Duitsers namen alles mee uit de winkel en hadden alles leeg gestolen. Wij zijn uiteindelijk bij Schuitemaker opgevangen, ik weet niet hoe lang we daar zijn gebleven maar we hebben op verschillende plekken in Putten gezeten tot aan de bevrijding. In die tijd hadden we niks, mijn moeder had alles weggegeven aan haar zussen die ook allemaal hun mannen kwijt waren geraakt.
We waren toen gewoon echt arm. De bevrijding hebben we grotendeels in de kelder van Schuitemaker meegemaakt. Er werd veel geschoten, het was te gevaarlijk om de straat op te gaan. Toen we weer naar buiten mochten stonk het naar verbrande huizen en rottend vlees van dode paarden die in de straat lagen.
Ik weet nog dat ik na de bevrijding met mijn vriendin die ook haar vader kwijt was geraakt naar het kerkhof liep en dat we langs de kant van de weg drie Duitse helmen zagen liggen. We hebben toen korenbloemen geplukt en die over de helmen heen gelegd, met de gedachte dat iemand dat misschien ook zou doen voor onze vader en broer. Toen ik dat thuis vertelde werd mijn moeder erg boos…
Hoe heb je dat nou kunnen doen?!’