Oktober 44, 659 mannen weggevoerd... slechts 48 keerden terug

Rob den Breejen (1938) is geboren in Amsterdam. Aan het begin van de oorlog en in 1943 verhuisde het gezin Den Breejen vanwege bombardementen tijdelijk naar Putten. Ongelukkigerwijs wordt de vader van Rob tijdens de razzia opgepakt als hij met de fiets vanuit Amsterdam naar Putten reist.

“Het klinkt zo woest tegen de achtergrond van de razzia, maar ik heb een prachtige jeugd gehad. In 1943 vertrokken we voor de tweede keer vanuit Amsterdam naar Putten. We kwamen terecht op de boerderij van de familie Mulder. Dat waren fabelachtig goede mensen. Heel erg toegewijd en sterk gelovig. De boerderij dreef met name op Ab Mouw, de knecht. Hij vervulde voor mij, dat klinkt heel erg raar, eigenlijk een soort vaderrol. Met Ab mocht ik overal mee naar toe, behalve als Rika op bezoek kwam. Daar is hij later mee getrouwd.

Zo Puttens was ik wel

Ik ging met Ab aardappelen poten: dan moest ik aardappeltjes in de gaten gooien. Zo heb ik op de boerderij allerlei klusjes gedaan. Ik ging mee met melken, ik ging mee om de koeien te verplaatsen, ik haalde het paard uit de wei en al dat soort dingen. Dat was het leven op de boerderij. Het was hard werken, behalve op zondag: dan stond de kerkdienst centraal. Ab is inmiddels overleden. Vlak voor zijn overlijden ben ik nog bij hem geweest. Toen hebben twee inmiddels oude mannen samen zitten huilen over alles wat er op de boerderij gebeurd is. Dus zo Puttens was ik dan toch wel.

Het onderduikershol

In de oorlog was er een schuilplaats, een soort onderduikershol, op de boerderij. Ab dacht dat ik niet wist waar dat zou zijn, want dat vertelde je niet tegen de kinderen natuurlijk. Maar tijdens dat laatste gesprek met hem, dat is nu ongeveer tien, vijftien jaar geleden geweest, bleek ik te weten waar dat onderduikershol zat. Terwijl dat nooit is verteld! Dat vertel je toch niet tegen een kind! Dat was levensgevaarlijk, in die oorlogstijd. Maar ja, kinderen zien veel meer dan je denkt dat ze zien.

Geef dat boertje maar aan mij

Na de oorlog ging ik in Amsterdam weer naar school. Ik schijn zo Veluws gesproken te hebben, dat een schooljuffrouw die oorspronkelijk uit Borculo kwam, gezegd heeft: ‘Geef dat boertje maar aan mij. Ik red me d‘r wel mee.’ Dus zo kwam ik in de tweede klas terecht; eerst in de domme rij natuurlijk, want ik had een grote achterstand. Die achterstand heb ik wel ingelopen. Ik was de enige van mijn school die naar de hbs ging, dat was mogelijk omdat ‘Puttens Jeugd‘ voor al die dingen klaarstond.
Je kon niet lanterfanten

Mijn hele toekomst, en inmiddels verleden, heb ik aan ‘Puttens Jeugd‘ te danken. Ik heb mogen studeren, mijn hbs-diploma mogen halen, dankzij Puttens Jeugd. Als ik mijn best zou doen, zouden ze me steunen. Dat hebben ze zónder meer áltijd gedaan. Ik weet dat er mensen zijn die over ‘Puttens Jeugd‘ iets anders denken, want ze waren streng: je kon niet lanterfanten. Je moest er niet met je pet naar gooien. Elk kwartaal moest je met je rapportcijfers komen en dan werd er gezegd: ‘Je moet je best doen op school, want we betalen het niet voor niks‘.

Afstuderen

Ik was tweeëntwintig toen ik afstudeerde. Dat was lekker vlot. Dat kwam vooral door de steun en de druk van ‘Puttens Jeugd‘. Zelf zie ik dat als iets heel positiefs, omdat ik er zoveel aan heb gehad. Ik heb in mijn hele verdere ontwikkeling gesteund op het feit dat ik heb kunnen studeren. Destijds studeerde denk ik drie, vier procent van de Nederlandse bevolking op een universiteit af. Dus dat is voor zo‘n Puttens jochie die slachtoffer was van de razzia een enorme prestatie.”

Van hot naar her


“Ik was nog maar tweeënhalf jaar oud, toen er een bom viel op de achterkant van ons huis. Ons gezin is uitgeweken naar Putten. We kwamen terecht bij de familie Van Boeijen in de Korenlaan. Daar woonde tante Nan. Zij had met mijn moeder, die oorspronkelijk uit Harderwijk komt, op school gezeten. Zij boden ons de gelegenheid om een aantal maanden in Putten door te brengen. Na ongeveer een half jaar was ons huis hersteld en zijn we weer teruggegaan naar Amsterdam.

Tweede keer in Putten

Eind ‘43, toen het in de grote steden allemaal erg moeilijk werd, is moeder voor de tweede keer met de kinderen naar Putten gegaan. Mijn vader bleef in Amsterdam. In Putten hebben we op een paar plaatsen tijdelijke inwoning gehad. Mijn moeder kwam veel bij de familie Mulder die een boerderij had aan de Kiefveldersteeg. De laatste plaats waar we woonden, was waar nu het monument is. Als ik me niet vergis, was dat bij een familie Kleijer, maar ik weet dat niet helemaal zeker. Wat wonen betreft was ik een beetje een zigeunertje geworden. Ik settelde me overal en kon me redelijk snel aanpassen.

Mijn vader kwam op de fiets

Mijn vader kwam, als hij vrij had, vanuit Amsterdam naar Putten om bij zijn gezin te zijn. Eerst met de trein, maar toen dat te lastig werd, kwam hij op z’n fiets. Ongelukkigerwijs is hij ook naar Putten gekomen op de dag van de razzia en is daar opgepakt. Ik was vijfenhalf, zes jaar oud, dus ik herinner me daar zelf eigenlijk heel erg weinig van. Je moet je zo voorstellen: ik was een kind wiens huis gebombardeerd was. We gingen van Amsterdam naar Putten en weer terug en daarna nog eens naar Putten. In Putten zijn we van hot naar her verhuisd. De razzia is volkómen aan mij voorbijgegaan.

Wachten op nieuws

Het duurde lang voor er zekerheid was over mijn vader. Moeder ging regelmatig naar het dorp en dan kwam ze weer met een lang gezicht terug omdat er geen nieuws was. Toen het nieuws er eenmaal was, en bekend was dat mijn vader definitief niet terug zou komen, besloot mijn moeder om weg te gaan uit de bedrukte sfeer in Putten. In augustus of september 1945 zijn we teruggegaan naar Amsterdam.

De briefjes van vader

Er zijn nog briefjes, die mijn vader geschreven heeft vanuit kamp Amersfoort. Een soort dagboek hield hij bij. De officiële stukken liggen bij Stichting Oktober 44. Ik zou graag zien dat zij die tentoonstellen. Die spullen van mijn vader kwamen pas terug toen ik ongeveer zeventig jaar was. Ik weet het niet precies. Mijn zus en ik hebben het allemaal ter beschikking gesteld: persoonsbewijs van mijn vader, de briefjes, allerlei dingen. Dat zou eigenlijk in een expositieruimte te zien moeten zijn, vind ik.

Doorgaan met het leven

Ik ben een overlever. Mijn eerste echtgenote is zeven jaar lang ziek geweest en jong overleden. We hadden twee kleine kinderen en dan moet je verder. Het leven gaat door. Daar doe je niks aan. Je pakt de draad weer op en gaat weer verder. Ik sta niet te lang bij nare dingen stil. Ik ben naar het graf, of het massagraf, van mijn vader geweest in Duitsland. Daar sta ik niet te huilen hoor. Daar sta ik niet droevig te doen. Ik denk dat je de slachtoffers een veel grotere dienst bewijst, door te zorgen dat dát nooit weer gebeurt.”

Putten 2019

Stichting Oktober 44
Midden Engweg 1
3882 TS Putten

Design by Acadia