'Het ziet er niet meer uit als een concentratiekamp'
NEUENGAMME - Een fietser peddelt op zijn gemak langs de toegang tot het kamp. Een vrouw laat op het terrein haar hond uit. Een op het oog vredig tafereel op een plek die ruim zestig jaar geleden nog als een hel bekend stond.
Het voormalige vernietigingskamp Neuengamme in Noord- Duitsland. Hier begon 62 jaar geleden de bittere ellende voor honderden mannen uit Putten, die het slachtoffer waren geworden van de razzia in hun dorp. Ze werden op transport gezet naar Neuengamme, een concentratiekamp, liggend ten oosten van Hamburg.
Melis van Twillert (84) was een van hen. Hij was echter uit Spakenburg afkomstig. Hij was opgepakt in Nijkerk en uiteindelijk beland in kamp Amersfoort, tussen de Puttenaren. Samen met de Veluwnaren kwam hij op 14 oktober 1944 in Neuengamme aan. Het was het begin van maandenlange ontberingen en verschrikkingen.
Op 13 oktober 2006 keerde hij er voor het eerst na 62 jaar terug. 'Jarenlang heb ik geen enkele zin gehad nog eens naar deze plek terug te gaan.' Maar dit keer was hij er, op uitnodiging van de Stichting Oktober 44, die er elk jaar de omgekomen dorpsgenoten gedenkt. Van Twillert zegt de Duitsers na de oorlog nog jarenlang te hebben gehaat. 'Ik kon niets van ze verdragen. Ik voer als kapitein op de Rijnvaart en als we aan wal kwamen en ik hoorde Duitsers bijvoorbeeld een woordenwisseling hebben, dan sprong ik ertussen en sloeg ik er meteen op los...' Van Twillert en de Puttenaren hebben zwaar geleden onder de terreur van de nazi's. Het motto van kampen als Neuengamme was 'vernietiging door arbeid'. Velen overleefden de ontberingen niet.
Kikkers
Maar Van Twillert ontsprong de dood. Hij bedacht van alles om maar aan eten te komen. Zo verslond hij elke dag kikkers. 'Ik beet ze de kop af. Dan trok je de darmen mee en was de kikker schoon. Je doet alles om te overleven', aldus de 84-jarige voormalige gedeporteerde, die bij een rondleiding door het kamp maar weinig meer herkende van het Vernichtungslager uit WO II. 'Maar ja', verzucht hij, 'wat wil je ook. Ik had geen oog voor gebouwen. Ik
wilde alleen maar overleven.' Van Twillert vindt dat het gerestaureerde kamp te netjes is geworden. 'Het is mooi opgeknapt, maar het ziet er heel anders uit. Zo heb ik het niet achtergelaten. Het was troosteloos, maar als ik nu al die lege plekken zie waar de barakken hebben gestaan, lijkt het nog erger. Ik zie het ook niet als een echte gedenkplaats. Het ziet er niet meer uit als een concentratiekamp.'
Attentie
In het gebouw, waar een permanente tentoonstelling is ondergebracht, wacht hem nog een verrassing. (Voor zover daar in dit verband van gesproken kan worden). Als het personeel hoort dat een oud-gevangene van het kamp aanwezig is, krijgt Van Twillert een kleine attentie. Het is een boek over het kamp plus een dvd. Van Twillert laat het in de plastic tas zitten. 'Dit doet me eigenlijk niets', herhaalt hij z'n gemoedsstemming over wat hij in
Neuengamme aantreft.
Terug naar de hel in Neuengamme
Melis van Twillert uit Spakenburg was 22 jaar toen hij werd opgepakt en in kamp Amersfoort belandde. Daar kwam hij terecht tussen de Puttenaren die het slachtoffer waren geworden van de razzia in hun dorp. Met de Veluwenaren werd Van Twillert afgevoerd naar Duitsland. Hier volgt een deel van zijn verslag over de ontberingen in de kampen. Een relaas met schokkende passages.
'In het concentratiekamp Neuengamme werden wij bij aankomst allemaal in een grote kelder gedreven. In groepen van vijftig man werden we in de badkamer ontdaan van kleding, sieraden en geld. Ook werd iedereen over het hele lichaam kaal geknipt, geschoren en gedoucht. Het was zondagmorgen toen wij de eerste keer in Neuengamme ontwaakten, een dag om nooit te vergeten. Nadat wij de eerste sneden brood met een beetje margarinesmeersel en een kop warme surrogaatkoffie kregen, zei ik tegen mezelf: "Als wij het zo houden, mogen we niet mopperen." Maar ik vergat dat je op datzelfde beetje eten moest werken. En hard ook.
Omdat wij net waren aangekomen, hoefden wij nog niet te werken. Dat werd 's zondags maar een halve dag gedaan en dan had je 's middags groot appèl en ook vaak een voetbalmatch. Ik keek dan ook m'n ogen uit toen er ’s middags een interlandwedstrijd werd gespeeld. Na het voetballen kwam er een grote stellage op het plein. Later bleek dat dat een galg was. Niemand mocht het plein meer verlaten en we moesten allemaal kijken naar een Rus die werd
opgehangen omdat hij 's nachts een brood uit de keuken had gestolen. Al gauw hoorden we dat wij naar een buitencommando zouden worden gezonden. Als 's avonds het luchtalarm afging, werd je met honden en gummistokken de schuilkelder ingeslagen. Daar vielen dan ook vaak doden bij.
Op een dinsdagnacht werden wij op transport gezet naar Husum. We kwamen te liggen in een voormalig kamp van de Arbeidsdienst. Veel te klein voor zoveel mannen. We sliepen dicht opeengepakt op de vloer en klaagden steen en been. We hadden niet in de gaten dat het nog slechter kon. Het werk was zwaar: tankwallen van drie meter diep graven en dat viel voor
de meesten niet mee op de schrale kost. De klappen die uitgedeeld werden, waren verschrikkelijk. Er was een Amsterdammer als voorarbeider, die sloeg erop los alsof je nog minder dan een hond was. De tweede dag dat ik op het werk was, maakte ik kennis met een kapo die mij zeven klappen met een schoppenstok gaf en twee tanden uit m'n onderkaak stompte. Na een week was je daar ook weer aan gewend en 's morgens bij het opstaan rekende je op tien klappen. Kreeg je er meer dan had je pech, kreeg je er minder, had je
mazzel.
Op 1 november gingen wij bij het dorp Ladelund, vlakbij de Deense grens aan het werk. Onze gelederen met veel Puttenaren werden met de dag dunner door de toenemende dysenterie. In het begin kreeg je amper eten. Het was om vijf uur opstaan met een snee brood, om zes uur op het appèl, blijven staan tot het licht werd en dan een paar uur lopen naar het werk om weer tankwallen te graven. Van negen tot vijf uur werd er aan een stuk door gewerkt zonder
rust. En dan weer terug naar de hel: het kampleven. Wonden werden verbonden met papier. Medicijnen waren er niet, het enige medicijn was een kop hete surrogaatkoffie en dan maakte men zichzelf maar wijs dat het hielp. Eind november werd de helft van de barakken ingericht
als ziekenbarak. De dominee van het dorpje Ladelund had geklaagd over de wantoestanden in het kamp. Hij kwam haast dagelijks op het kerkhof omdat het hem was opgevallen dat er steeds Hollanders bij waren uit hetzelfde dorp.
De ziekenbarakken werden 4 december ontruimd, want de zieken zouden weer terug gaan naar het moederkamp Neuengamme. Tweederde vertrok, waar ik zelf ook bij was. Daar wij met te veel mannen in een wagon lagen en allemaal ziek waren, waren er weer verschillende doden toen wij op 6 december 1944 in Neuengamme aankwamen. Er waren ook nog Puttenaren naar Meppen geweest die hetzelfde werk hadden moeten doen als wij. De eerste tijd werden wij met rust gelaten, maar later kwamen elke woensdag SS-dokters om een keuring te houden op een manier die men veel op paardenmarkten tegenkomt. Iedereen
moest naakt voorbij lopen en zagen je benen er weer behoorlijk uit zonder wonden, dan was het vaak opnieuw op transport. Elke week werd het groepje Puttenaren kleiner.'
Via Brunswijk belandde Van Twillert uiteindelijk in het kamp Ravensbrück. 'Daar hebben wij ongeveer tien dagen gezeten. Wij hadden net de vorige dag een half Rode Kruis-pakket gehad. Slechts een pond boter had ik er nog van over, want de rest was in vijf minuten op. Er kwam een Russische gevangene naar me toe die vroeg of ik boter had. Ik liet het hem zien en hij vroeg mij of ik vlees lustte. Natuurlijk lustte ik dat, al wist ik niet meer
hoe het eruit zag. Alleen al de klank 'vers vlees' deed me weer opleven. Er werd vuur gemaakt, de pan ging over en voordat het plokje gaar was, was het ook door ons keelgat verdwenen. Boter en vlees werden door ons snel opgegeten. Toen vroeg die Rus: "Weet je wel wat je voor vlees hebt gegeten?" Nou, ik wist het niet en vermoedde ook niets, omdat hij zelf net zo hard had gegeten als ik. Hij antwoordde dat wij een kameraad hadden opgegeten en liet mij later in de keuken het bewijs zien. Ik stond toen raar te kijken. Maar gek genoeg dacht je er niet lang meer over. Niemand dacht ergens lang over na. Alles stond stil, zelfs je geheugen werkte niet meer.'
Eindelijk Bevrijd
Op 1 mei werd Van Twillert door het Russische leger bevrijd. Via allerlei omzwervingen door Duitsland kwam hij weer in Nederland. 'Ik was blij dat ik weer thuis was, maar kan er nog steeds niet over uit dat er zo veel dominees en pastoors in de concentratiekampen zaten en je toch niets van hun aanwezigheid merkte. Er werd niet de moeite gedaan om een stervende een
troostwoord toe te spreken. Voor een deel kan ik ze dat vergeven, omdat iedereen genoeg met zichzelf te doen had en het er zo goed mogelijk wilde afbrengen. Maar toch had ik van een dominee of een pastoor iets aparts verwacht.'
'Het moreel werd in december 1944 het meest geknakt omdat negentig procent
erop rekende dat de oorlog voor de kerstdagen afgelopen zou zijn. Toen dat
niet gebeurde, lieten de meesten de moed zakken en dachten: "Hoe lang zal
het nu nog duren?" Dan zaten ze weer te treuren over vrouw, kinderen of
boerderij. Met geen dommekracht waren ze meer uit die omstandigheid te
halen...'
Oktober 2006
Roel Kleine