Rouw over Putten
Het tijdens de bezetting der Duitschers in October 1944 afgespeelde drama in Putten (Gld.) wegens z.g.n. sabotage, waarin, naast de groote vernieling door brandstichting, meer dan 600 mannen het leven lieten.
Een aangrijpende gebeurtenis
Verteld in dichtvorm door
J. de Lange
uitgegeven ca. 1945
Uitgeverij G. Eikelenboom & Zn. Heemstede
Roemer Visscherplein 1
Putten, rustig, schoongelegen,
In het heuv'lig Veluws land,
Is wel 't allerzwaarst geteisterd,
Door de felle wereldbrand,
Putten heeft het diep ervaren
Wat een wereldoorlog is,
Heel het dorp is daar een toonbeeld
Van veel rouw en droefenis.
Putten bracht het zwaarste offer
Van ons hele Vaderland.
Nergens heeft zo zwaar geslagen
's Vijands nietsontziende hand,
Schier geen huis, waar men geen dode(n)
Daar betreurt, ja één gezin
Moest de droeve tijding horen:
Zès, ze keren niet meer in.
Putten was als vele plaatsen
Anti-Duits, en zelfs zeer fel!
Zeer gehaat was de bezetter
En dat wist ook deze wel.
Landverraders vond men aldaar
Al die jaren bijna niet.
Samenwerking met de Nazi's
Had niet plaats in dit gebied.
Putten smacht naar de bevrijding,
Men verbeidt aldaar dat uur
Spanningsvol, maar wat betaalde
Men de zaak der vrijheid duur!
Vijf September - ,,Dolle Dinsdag" -
Waait de rood-wit-blauwe vlag
Weldra hoog van Puttens' toren,
Met gevaar den helen dag.
De verplichte paardenkeuring
Was in Putten goed mislukt.
Waar het volk der stoere Putters
Niet voor den bezetter bukt.
Deze en meer andere dingen
Toonden het wel duidelijk aan,
Welk een geest men daar in Putten
Als ,,en bloc" was toegedaan.
‘t Broeide daar reeds lang, een ieder
Wist dat er iets zou geschien.
Was 't een razzia, of was het
Soms iets ergers nog misschien?
Niemand wist het, eind September,
Was 't gesprek schier van den dag,
Schoon men geen bijzonderheden
In het dorp gebeuren zag.
In den nacht van 1 October
Was er iets heel ergs geschied.
Waarbij naar het heett' een tweetal
Hoge Duitsers 't leven liet.
Op de Rijksweg onder Putten
Had een aanslag plaats gehad
Op een auto, die vol hoge
Duitse officieren zat.
't Was te doen om hun papieren
Werd er dadelijk bij verteld.
Schoon de ware gang van zaken
In 't geheel niet werd gemeld.
Hoe het zij, het heette dat een
Tweetal Nazi' s was gedood,
‘t Was in 't nadeel weer van Putten,
Dat nooit Nazi-gunst genoot.
Ging men naar de daders zoeken?
Zocht men ijverig naar hun spoor?
In 't geheel niet, men kan zeggen:
Daar zijn het Barbaren voor!
't Herrenvolk het heeft methoden
Die wel tonen, wat ,,cultuur"
Men daar aantreft, maar in Putten
Boet men voor die aanslag duur.
Is men in het vreedzaam Putten
Dan aansprakelijk voor die daad?
Dat is iets, waarnaar een Nazi
In het minst te raden gaat.
Putten moèt en zàl men straffen,
Wreken zal men deze moord!
De onschuldige zal bloeden,
Wraak is 't geen dit volk bekoort.
Ja, men zal een voorbeeld stellen,
Hoe' t een stad, een dorp vergaat,
't Welk de handen op durft heffen,
Wee hem, die een Nazi slaat!
't Uur der wrake is gekomen,
De bezetter is verwoed.
Voor een daad van anderen is het,
Dat straks Putten vreselijk bloedt.
Zo brak dan ook 1 October 1)
Voor de Puttenaren aan.
Droevig is het toen zeer velen
Op dien Zondag daar vergaan.
In een wijden kring was Putten
Door soldaten afgezet.
Niemand die het nog vermoedde,
Rustig lag men daar te bed.
De divisie ,,Herman Goering",
Ze verrricht . . . . ,,beschavingswerk”,
En daarin zijn deze lieden,
Naar het heet, bijzonder sterk!
Putten zat nu van rondom zo
In een afgesloten val.
1 October was een dag, die
De bevolking heugen zal.
Opgejaagd wordt men als beesten,
Want de wijde ring wordt klein.
Voortgedreven worden allen,
't Marktplein zal het einde zijn.
Mannen op hun boerderijen,
Worden er van weggejaagd.
Met hun zonen voortgedreven,
Er wordt niet naar recht gevraagd!
Voort maar! - Ziet, de ring wordt nauwer,
Wie nog onderduiken kan
Is gelukkig, maar niet velen
Zijn daartoe in staat alsdan.
Wie beschrijft de angst en vreze,
Die dien Zondagmorgen bracht?
De bezetter laat gevoelen:
Aan mijn zijde is de macht!
Wie kan peilen welk een leed er
Bij de vrouwen is doorstaan,
Toen zij daar hun mannen, zonen,
Als gevangenen zagen gaan?
,,Naar het Marktplein!" wordt gebulderd,
Schoten knallen, wie 't niet doet,
Zal de weerstand duur betalen,
Desnoods met zijn eigen bloed.
In het dorp éénzelfde schouwspel,
Alles is in rep en roer.
Ook daar ligt aan alle zijden
't Hunnenvolk nu op de loer.
Met behulp van de politie
Lokt men allen in den val,
Daar men de persoonsbewijzen
,,Even" controleren zal.
In de kerk moet ieder komen,
Zie, welk een gemene list!
Want wie komt, hij zal ervaren,
Dat hij deerlijk zich vergist.
Men houdt 't volk ook daar gevangen,
In een hinderlaag gelokt
Zijn de Putters, is het wonder
Dat bij velen d' adem stokt?
Men probeert nog te ontsnappen,
Maar de vijand is verwoed.
Schoten knallen, Putten’s kerkplein
Kleurt zich rood van mensenbloed.
d' Oorlogshelden, ze marcheren
Dapper Putten's straten door.
Wee hen, die aan hun bevelen,
Dadelijk niet geeft gehoor.
Het sadisme, de vernielzucht
Leest men van hun tronies af.
Zij toch zullen Putten geven
Een ontzaggelijke straf.
Huis aan huis wordt onderzocht, en
Hun vernielzucht viert vrij spel.
De methoden dier Germanen
Ondervond ook Putten wel.
Zieken en voorts kleine kinderen
Spaart men, 't past nog in hun kraam,
Uit die huizen hangt als teken
Een wit laken uit het raam.
Onbegrijpelijke tonelen
Hebben zich daar afgespeeld,
Bij de allerergste boeven
Wordt dit dorp nu ingedeeld.
Schijnbaar zijn de Putters ’t minste
Volk wat er op aarde leeft.
Als men ziet, hoe men dien Zondag
In dat dorp gehandeld heeft.
Hier zal men een voorbeeld stellen:
Putten, het moet platgebrand!
't Manvolk wordt gemaakt tot slaven,
Weggevoerd uit eigen land.
Dat 's het doel van deze Hunnen,
De beschermers der cultuur,
Die naar 't heet voor mensenrechten
Desnoods lopen door het vuur.
Mannen, vrouwen, ouden, jongen,
Zijn gevangenen, school en kerk,
Ze zijn overvol op heden,
Dit is vreeslijk Nazi-werk.
In de kerk zijn nu de vrouwen,
In de school is 't mannenvolk.
Boven hunne hoofden hangt er
Wel een donker-zwarte wolk!
Voor de vrouwen is dit hier nog
Niet het allerergste kruis,
Reeds om tien uur mogen zij toch
Allen wederom naar huis.
's Maandags mogen ze zelfs komen
Naar de school, ze mogen dan
Eten voor de mannen brengen,
Schoon men 't niet geloven kan.
Welk een gruwelijke leugen!
Nimmer kreeg het manvolk, wat
Werd gebracht, van al dat voedsel,
At het Hunnenvolk zich zat.
Zo spoed deze dag ten einde,
Velen zijn vol angst en zorgen,
En men vraagt zich steeds maar af:
Wat brengt ons de dag van morgen?
Vele broeders, mannen, zonen,
Zitten in de school, hoe zal
Het aldaar voor hen verlopen?
Zo vraagt men nu overal.
Ook voor hen is het onzeker
Wat de nieuwe dag weer baart.
Velen denken dat het ergste
Hen op heden wedervaart.
In den middag worden allen
Daar te samen opgesteld.
't Heet dat heden aller vonnis,
Onherroepelijk wordt geveld.
Want drie mitrailleurs zien dreigend
De daar opgestelden aan.
Wie beschrijft wat er van binnen
Bij dit volk is omgegaan?
Wie kan zeggen welk een spanning
Het bij hen veroorzaakt heeft?
't Geldt hier: Zulk een toestand kan slechts
Strikt persoonlijk zijn doorleefd.
Zie, daar staan ze allen samen
In het aanzicht van den dood.
Zullen honderden hier vallen,
Door des vijands moordend lood?
Zijn er soms nog smeekgebeden
Tot den Heere opgegaan?
Riep men op die plaats den Heere,
Als een waterstroom nog aan?
Ach, wie zal de angsten peilen,
Die er aldaar zijn doorleefd!
Wat is dan het schepsel nietig,
Als 't den dood voor ogen heeft.
Maar de Heere was lankmoedig,
Hoe de vijand dreigt en woedt,
Hij heeft alle deze mannen,
Voor Zo'n sterven nog behoed.
Hij gaf aldaar nog verademing,
Ach, wat nietig instrument
Is dan zelfs zo'n brute heerser,
't Vonnis werd nog afgewend.
Want die Maandag - 2 October
Werd men op transport gesteld.
Amersfoort zou 't einddoel wezen,
Ofschoon zulks niet werd gemeld,
Echter ging men eerst aan 't schiften,
Enkelen nog komen vrij:
Landverraders, N.S.B. ers,
Lieden dus van dè Partij!
Zes maal honderd en nog vijftig,
Telde deze lange stoet,
Die, o onbeschrijflijk schouwspel,
Door het dorp marcheren moet.
't Zijn vier honderd vijftig Putters,
Die men in de stoet kan zien.
Voorts twee honderd andere mannen,
Meest g' evacueerde liên,
Ook personen uit de omtrek,
Soms in Putten gelogeerd,
Of toevallig daar vertoevend,
Hebben medegemarcheerd.
Alles toch had men gegrepen,
'Wat men gisteren daar vond,
Geen, die hier als vreemde toefde,
Was het, die men huiswaarts zond.
Deze mars. door d' oude woonplaats,
Bleek een dodenmars te zijn,
Een ontzettend droevig schouwspel,
Wenen zag men groot en klein.
Later zag men pas hoe Putten
Vreselijk geschonden was.
Want er zijn ruim honderd huizen
Door het beest gelegd in d' as.
Dit was ook één van de middelen,
Waardoor Putten werd gestraft.
Zo heeft 't volk van de Barbaren,
Zich in Putten recht verschaft.
Plundering en vandalisme
Pleegden zij, veel werd vernield.
Zodat menigeen in Putten
Haast geen huisraad overhield.
Verder trokken deze mannen
In de richting Amersfoort.
Niets werd er na dezen Maandag
Van de meesten meer gehoord.
Dodenmars - zo kan men noemen
Deze tocht naar 't kamp aldaar.
Mannen, zonnen, jonge kerels,
Achttien tot de vijftig, jaar.
't Was in Amersfoort nog draaglijk,
Eigen kleren hield men aan.
Rode Kruispakketten kreeg men,
.Maar zo zou' t niet blijven gaan!
't Duurde zo tot elf October,
Toen begon een nieuw transport,
't Gaat naar 't kamp in Neue-Gamme,
Waar 't voor velen vreeslijk wordt.
Na vier dagen reizen kwam men
In dat martelkamp daar aan.
Zonder eten, zonder drinken,
Zo is 't hen op reis vergaan.
Men had honger, maar het voedsel
Dat men in het kamp daar kreeg
Was zo vies dat men 't eerst weigert,
Ook al was hun maag erg leeg.
Kaalgeschoren werden allen,
Voorts ontluisd, en in het bad.
Afgenomen werd hetgeen men
Nog voor waarde bij zich had.
Men kreeg niet meer d' eigen kleren,
Maar heel oude lompen aan.
Zo moest men, al was het kort slechts,
In dit beulskamp leven gaan.
Strenger nog zou alles worden,
Weer ging men hier op transport.
Het verblijf in Neu-Gamme
Duurde voor deez' mannen kort.
Husum werd het doel der reis nu,
't Was voorheen een vliegerskamp.
Dit voortdurend transporteren
Was voor velen reeds een ramp.
Husum was een heel streng werkkamp,
Beulskamp van het ergste soort.
Met als doel: vernietigd worden,
't Geen bij hun beschaving hoort.
Velen zijn aldaar gestorven,
Want dit was des Nazi's doel.
Uitgehongerd zal men warden,
Hier kent men geen meegevoel.
Toch sliep men daar nog op bedden,
Schoon een bed voor één persoon,
Daar door twee man werd beslapen,
Zoiets was daar heel gewoon.
Opgepropt in goederenwagens,
Moest men reizen naar het werk.
Hier ook stierven er zeer velen,
Niet elkeen was ijzersterk.
Met de knuppel sloeg men daaglijks
Tachtig man in één wagon.
Zodat men dan door de slagen,
Nadien schier niet lopen kon.
Daarna liep men door een weiland,
Over sloten, hekken, daar
Stond men bij smalle plankjes
Met de gummiknuppel klaar.
't Beestmens toonde hier terdege,
Hoe men zich verlagen kan.
Wie op 't werk maar even rustte,
Die kreeg zware slagen dan.
Husum duurde slechts tien dagen,
Weer werd men vertransporteerd.
Ladelund en andere kampen,
Waren 't doel, hun leed vermeerdt.
Ladelund was één dier kampen,
Liggend bij de Deense grens.
Ladelund was nog veel erger,
't Was onhoudbaar voor een mens.
Zo was men alom verspreid nu,
Velen zien elkaar niet weer.
En de sterfte door d' ellende,
Ze neemt toe al meer en meer.
Weinig eten, heel hard werken,
Da's 't systeem van den Germaan.
In moerasgrond moest men aldaar
In den winter graven gaan.
Het was koud, en schier geen kleren
Hadden deze stakkers aan.
Steeds moest men met natte voeten,
Uren in de modder staan.
Slechts een hemd was 't geen men aan had,
Droge kleren kreeg men niet.
Ook geen water om te wassen,
Menigeen die 't leven liet.
Losgelaten boeven hadden
Daar de leiding in het kamp.
En dit was voor de gevangenen,
Nog wel d' allerzwaarste ramp.
Waren deze beulen mensen?
Meer geleken z' op een dier.
In het martelen der gevangenen
Hadden zij intens plezier.
Vijf aan vijf moest men daar lopen,
Want men ging gearmd naar 't werk.
Barrevoets door modderpoelen,
Niemand voelde zich meer sterk.
Dwars door plassen moest men lopen.
In barakken, op de grond,
Slechts wat stro, zo sliep men meestal,
Waar men daag'lijks doden vond.
Ziek mocht men er nimmer wezen,
Zulken sloég men naar het werk.
De mishandeling dier mensen,
Ach, ze kende paal noch perk.
Stortte men door zwakheid dan ook
Soms op 't werk vaak in elkaar,
Dadelijk stond dan één der beulen
Met een dikke knuppel klaar.
Wie na 't beulen nóg bleef liggen
Die werd pas als ziek beschouwd,
Zulkeen werd, - het duurde kort slechts -
Aan verzorgers toe vertrouwd.
De barak daarvoor de zieken
Ingericht, was vaak het eind.
Buikloop heerste er bij velen,
Hun gestel was ondermijnd.
Zo toch leefden daar die stakkers.
Ladelund het was een kamp,
Waar zeer velen zijn gestorven,
Het verblijf daar was een ramp.
Ladelund vormt meê een aanklacht,
Tegen' t ganse Duitse volk.
Honderden, zelfs ook uit Putten,
Stortte 't in een jammerkolk.
Weken kwamen, weken gingen,
Hun getal, het dunde zeer.
Weinigen der weggevoerden
Waren er in 't leven meer.
Want het beulendom der Nazi's
Heeft niet eerder rust gekend,
Voor het vele Puttenaren
Had gestort in diepst ellend.
Putten zelf, het zag vol spanning
Uit naar het bevrijdingsuur.
Maar helaas, het is gebleken:
Men betaalt de vrijheid duur.
Somber waren de berichten,
Kamp na kamp werd afgezocht,
Of nog hier en daar een enkele
Dier gevangenen leven mocht.
Maar helaas, de een na d’ ander
Bleek toen reeds vermoord te zijn.
Diepe rouw heerst er in Putten,
Droefenis bij groot en klein.
Mannen, vaders, zonen, broeders,
Lieten 't leven ver van huis,
Ver van hun geliefde panden,
Putten draagt wel 't zwaarste kruis.
56Van die ruim zes honderd vijftig,
Keerden er slechts veertig weer.
Van de anderen moest men 't horen:
Alle dezen zijn niet meer.
En zij die nog wederkeerden
Zijn zo afgetakeld, dat
Men hen schier niet meer herkende,
Niemand die nog krachten had.
Anderen zijn verminkt geworden,
Vreeslijk zo'n mishandeling!
Waar zo menig Nazi-boef toch,
Zich aan hen te buiten ging.
Twee, drie, vier uit één gezin soms,
Zijn gestorven, welk een slag!
Waar zelfs één gezin in Putten,
Zes niet wederkeren zag.
Bijna veertig weduwvrouwen
In één straat, dit toont wel aan,
Hoe het velen in die kampen
Diep-ellendig is vergaan.
Diepe rouw heerst er in Putten,
Schier geen woning of aldaar
Valt een dode te betreuren,
's Heeren Hand, ze drukt wel zwaar.
Wie kan peilen, wie kan voelen
Het doorleefde zielsverdriet,
Als men zoveel lege plaatsen
In dat Veluws dorp daar ziet.
Vele bittere smartetranen,
Zijn in Putten reeds geschreid.
Want zo zelden werd een woning
Door nog hoopvol nieuws verblijd.
Moeders ze vernamen 't zelden,
Dat haar echtgenoot nog leeft,
Of dat één van hunne zonen,
Het daar uitgehouden heeft.
Hitler-Duitsland met z'n Nazi's,
Het vertoonde een bewind,
Zo men dat in oude tijden
Enkel bij een Nero vindt.
Zij, de dragers, de beschermers
Van beschaving, bloed en ras,
Toonden door hun handelwijze,
Welk een geest daar heersend was.
Putten rouwt, die droeve tijding
Was al gauw alom bekend,
Ook de Koningin, 's Lands ,Moeder,
Ze vernam van deez' elIend.
Ook Zij is na de bevrijding
Dra naar Putten heengegaan.
Ook Zij heeft op deze wijze
Iets van Putten 's leed verstaan.
In het zoo geteisterd Putten,
Bracht ze ook een kort bezoek
Bij een zieke, ze zat neder
Aan het bed van Oosterbroek.
Hij was door den wreden vijand
In het ruggemerg geraakt.
En vol afschuw werd die daad ook,
Door de Koningin gelaakt.
Putten rouwt, ‘t zal blijven rouwen,
Wie zal helen deze wond?
Wie vult deze lege plaatsen,
Die men hier zo talrijk vond?
64Moge God de Heere troosten,
Zoals Hij slechts troosten kan.
Hij, de Vader van de wezen,
Hij zij ook der weeuwen Man.
Hij giet' balsem in de wonden,
Hij kan troosten, Hij alleen.
Wij, we zijn slechts ijdele troosters.
Hij kan troosten zoals geen.
Putten, het is zwaar geteisterd,
Zijn wij beter dan die lien?
Die, gestorven in den vreemde,
Nooit hun woonplaats wederzien?
Eenmaal sprak de Heere Jezus:
Zo g' u niet bekeert, welaan
Hoort dan heden dit Uw vonnis:
Gij zult ingelijks vergaan.
1) 1944