Presentatie jeugdboek 'Niet zomaar een dorp',
15 mei 2000, De Aker, Putten.
Vanavond zal dit boek de wereld ingaan, met u en jullie mee naar huis. En als jullie het hebben gelezen, zal datgene wat hier in Putten in de Tweede Wereldoorlog en in de jaren daarna gebeurde een verhaal in jullie hoofd blijven. In de rest van jullie leven zullen mensen altijd vragen waar je bent geboren of waar je vroeger hebt gewoond. In Putten, is dan je antwoord. En vaak zullen mensen dan zeggen: 'O, ja, daar was iets mee in de oorlog, Putten, dat was die aanslag op Rauter en toen...'
Nee,' zul je zeggen, 'zó is het helemaal niet gegaan.'
En voor je het weet vertel jij over het drama van Putten. Als je dat doet is het doel van de opdrachtgever van dit boek, de Stichting Oktober 44, bereikt. Want jullie zijn de schakels tussen de mensen die hier achter jullie zitten en de toekomst. Als jullie 'Niet zomaar een dorp' lezen zal vanzelf een gevoel van diep medeleven ontstaan. Door dat gevoel zullen jullie ervoor zorgen dat de geschiedenis niet verloren gaat. Jullie woorden zullen een eerbetoon worden aan de mannen die in Duitsland stierven, de mannen die ziek uit de kampen terugkeerden en met een hoofd vol vreselijke herinneringen moesten leven, aan de vrouwen van Putten die met hun grote verdriet moesten zien te overleven en de kinderen die hun vader of broers hebben verloren Als je dit boek hebt uitgelezen, zullen zij ook door jullie nooit worden vergeten.
Inleiding:
Eerst wil ik in het kort even de rede toelichten waarom de Stichting Oktober 44 mij vroeg deze jeugdroman te schrijven. Ik zie hier veel bekende gezichten in de zaal. In de loop der jaren heb ik met veel mensen in Putten gesproken maar sommigen heb ik ontmoet bij de signeerbijeenkomsten toen mijn roman 'De helft nadert of is allang voorbij' verscheen. Dat was bij de vijftigjarige herdenking, in 1994. Ik wilde al heel lang een roman over dit onderwerp schrijven want de razzia van Putten was het eerste verhaal dat ik als kind van een jaar of zes over de oorlog hoorde. De man van mijn tante, dus de vader van mijn nichtje en neefje waar ik vroeger mee speelde, was één van de 661 mannen die werden weggevoerd. Hij is in Neuengamme overleden. Bij mijn tante keek ik altijd naar zijn foto op de kast. Als mijn vader, die hier vanavond ook is, vroeger vertelde over het lange wachten op de terugkeer van zijn zwager voelde ik het grote verdriet van de familie. En ik had medelijden met mijn tante, mijn nichtje en mijn neef. 'En zo waren er zovelen,' zei mijn moeder dan. 'Honderden. Vrouwen zonder man, ouders zonder zoon, kinderen zonder vader.' Daarna was het een tijd stil in de kamer. Eigenlijk word je als schrijver geboren. Je moet alleen nog hard werken om je talent te ontwikkelen. Veel schrijvers weten dat ze in hun leven een bepaald soort boek zullen gaan schrijven. Zo wist ik al heel lang dat ik ooit een boek moest schrijven waarin het drama van Putten een rol zou spelen. Die roman, 'De helft nadert', was een erg modern boek en daardoor viel het niet bij iedereen hier in de smaak. Maar het is een boek dat in de rest van Nederland veel wordt gelezen en in bijna iedere bibliotheek heel vaak wordt uitgeleend. Het leert de lezers begrijpen wat er in de gedachten van mensen, die in de oorlog een drama hebben meegemaakt, kan gebeuren. Niet alleen op 2 oktober of op 4 mei, maar op iedere dag in hun leven. Er was in de media veel aandacht voor deze roman en dus voor het drama van Putten. Bij lezingen in het land of als ik in boekhandels ging signeren, wilden mensen mij vertellen wat zij in de oorlog meemaakten. Dat ging meestal over de concentratiekampen waarin ze gevangen hadden gezeten. Soms zei ik 's avonds tegen mijn man: 'Ik kan je niet vertellen wat ik vandaag heb gehoord, want dan slaap jij vannacht ook niet.' Dikwijls belden mensen met een oorlogstrauma mij thuis op om erover te praten. Als een journalist in de krant schreef in welk dorp ik woon was het meteen raak. Mijn naam moest uit het telefoonboek. Van schrijfster was ik opeens een soort maatschappelijk werkster geworden. En dat was niet de bedoeling want een schrijver heeft de opdracht om een beeld te geven van de wereld waarin we leven en van het gedrag van mensen ten opzichte van elkaar. Twee boeken later kreeg ik van de secretaris van het bestuur van de Stichting Oktober 44, Jan van den Hoorn, het verzoek om dit boek te schrijven.
Verantwoording.
Voor de roman had ik al veel onderzoek gedaan, urenlang in het NIOD (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie) zitten lezen, met veel nabestaanden en ook met teruggekeerden gesproken. Maar voor jullie boek was dat nog lang niet genoeg. Jan van den Hoorn vertelde namelijk dat het boekje 'De vaders en de broers van Putten' van de schrijfster Gertie Evenhuis tientallen jaren aan de schoolverlaters was meegegeven. Het was de bedoeling dat dit boek ook zo'n 20-25 jaar aan leerlingen van groep 8 werd uitgedeeld. Omdat de kans groot is dat in het jaar 2020 op scholen niet zo veel meer over de Tweede Wereldoorlog wordt verteld, zou ik dus alles veel duidelijker moeten beschrijven. Ik vroeg mij af wat de kinderen over de razzia van Putten weten? Leerkrachten van de werkgroep Samenspel waren bezig om in het kader van het 100-jarig bestaan van de RABO-bank bijeenkomsten over de geschiedenis van de razzia te organiseren. Ik wilde scholen bezoeken en zij maakten voor mij een lijstje van alle 'soorten' (zal ik maar zeggen, denominaties) scholen die er in Putten en de buurtschappen zijn. Op de zes scholen van dat lijstje deed ik werkbezoeken, sprak met de onderwijzers van groep 7 en 8 en de directeuren. Zij stelden op iedere school een groep samen met daarin kinderen waarvan de familie de razzia meemaakte, kinderen die er weinig over hadden gehoord en kinderen die er niets vanaf wisten. Met de schooldirecteuren en de groepen leerlingen apart voerde ik gesprekken. Dat was in juni 1998. Deze kinderen zitten nu allang op de middelbare school maar toen ik met hen sprak, vroegen ze: 'Mevrouw, krijg ik ook zo'n boek?' Gelukkig had ik hun namen opgeschreven en mevrouw Blok, van de Stichting, heeft hen met behulp van hun vroegere onderwijzers opgespoord. Ik ben benieuwd hoeveel van die kinderen vanavond hier zijn gekomen. Zouden jullie even willen gaan staan? Natuurlijk had ik al een opzet voor het boek gemaakt. Het begin en het einde spelen zich in deze tijd af. In die gedeelten zijn naast de treurige dingen ook gebeurtenissen te lezen die vrolijk zijn. In het historische verhaal wilde ik de razzia beschrijven, het vluchten van de bevolking, de brandstichting, het leven van de mensen hier terwijl ze niet wisten waar de mannen waren, de schokkende waarheid in 1945. Om de kinderen te sparen vond ik dat ik maar weinig over de kampen in Duitsland moest schrijven. Maar tijdens al die gesprekken met de leerlingen vroeg ik wel altijd wat zij zouden willen weten. En dat was heel veel. Kinderen van deze tijd zijn gewend om op de televisie en in de kranten schokkende beelden te zien. Tijdens onze gesprekken begrepen ze dat hier, in hun eigen woonplaats, ook zulke schokkende beelden te zien waren geweest. Dat maakte veel indruk. Daarom wilden ze dat in het boek de werkelijkheid van het drama van Puttten werd beschreven. Wat waren zoal de vragen van de leerlingen?
Hier volgen er een paar:
-Wat gebeurde er precies bij die aanslag en wie deden dat?
-Waren er veel soldaten om de mensen gevangen te nemen en waar kwamen die opeens vandaan?
-Zijn er ook kinderen doodgeschoten?
-Hoe konden de mensen bij de trein afscheid van elkaar nemen?
-Zijn er veel huizen in brand gestoken?
-Kregen de vrouwen bericht over hun mannen?
-Hoe zagen die kampen in Duitsland eruit?
-Werden de gevangenen geslagen?
-Wat voor soort werk moesten de mannen doen?
-Waaraan zijn ze gestorven?
-Iedereen praat wel altijd over de mannen maar hoe was het leven voor de mensen in Putten toen de mannen weg waren?
-En hoe hoorde je nou of je vader nog leefde, of niet meer leefde?
Het gevoel ontstond dat het nu wel eens een laatste kans zou kunnen zijn om de vragen van de doelgroep, 12+ leerlingen, te beantwoorden. Die kans wilde ik benutten. Daardoor is het boek dikker geworden dan ik met de Stichting had afgesproken. Dat is dus mijn schuld, maar ook een beetje jullie schuld! Door antwoord te geven op al deze vragen werd het schrijven van het boek een veel moeilijker opgave dan ik op het moment dat ik de opdracht aanvaardde had verwacht. Als ik het goed wilde beschrijven moest ik ook de moed hebben om plaatsen waar concentratiekampen waren te bezoeken, zoals in Neuengamme en Ladelund. Urenlang heb ik daar gelezen en informatiemateriaal verzameld, met mensen gesproken, Duitsers die toen kinderen waren zo oud als jullie nu, en die zich nog kunnen herinneren hoe de gevangenen door hun stad of dorp liepen. Het waren Duitsers die zich schamen voor het oorlogsverleden van hun grootouders en ouders en die nu in hun dorp of op het terrein van de kampen nabestaanden opvangen, koffie en thee geven met een koekje, en naar hen willen luisteren. Mensen die de moed hebben zulk werk in hun vrije tijd te doen verdienen onze bewondering. Zo raakten mijn man en ik in Neuengamme in gesprek met een paar koorleden van het St. Johanniskoor. Dat was een bijzonder moment want na het noemen van de plaatsnaam Putten haalden ze het jaarverslag van de Stichting Oktober 44 van 1997 uit de kast. Ze hadden een concert gegeven in de Gereformeerde Kerk aan de Achterstraat en ze wezen zichzelf aan op de foto. We gingen uit elkaar alsof we goede bekenden waren. Mijn groot respect voor het werk van het Brugcomité en later de Stichting Oktober 44 komt in het boek tot uiting. De in de loop der jaren bereikte doelen, de samenwerking met de Duitsers, de huidige werkzaamheden, dit alles is te omschrijven met één woord: uniek. Toen het manuscript na een jaar klaar was, kreeg de leescommissie van de Stichting Oktober 44 ook veel werk. In die commissie zaten Wim Torsius (oud-voorzitter), Gijs van den Brink (uit het onderwijs) en de bestuursleden Klaas Friso, Evert de Graaf en Jan van den Hoorn. Zij moesten echt ieder woord heel goed lezen om later de verantwoordelijkheid voor dit boek te kunnen dragen. Ik kan iedereen verzekeren dat zij, en vooral Klaas Friso, scherp geslepen potloden in hun hand hielden. Als ik bijv. de tank ' Annapolis' in de verkeerde straat had gezet, werd dat gelukkig meteen verbeterd. En natuurlijk gaven zij ook aanvullende opmerkingen, waardoor het boek weer dikker werd...
Op voorstel van ontwerpstudie Louman & Friso kozen we de Sliedrechtse kunstenaar Co Bouw als illustrator omdat hij zulk prachtig natuurgetrouw werk maakt. Dat wil zeggen: het lijkt nét echt. Keer op keer bestudeerde de leescommissie de tekeningen om te bekijken of alles wel historisch juist was. De aarzelingen ontstonden omdat de gegevens van ooggetuigenverslagen elkaar tegenspreken. Ik zal één voorbeeld noemen: enkele veewagons waarin de mannen van Putten naar Amersfoort werden vervoerd, hadden een luchtrooster waardoor men naar buiten kon kijken. In het Gedenkboek staat dat beschreven en Wim Torsius, de vorige voorzitter van de Stichting, vertelde mij eens dat hij toen de trein passeerde zijn vaders arm uit zo'n opening zag zwaaien. Hij herkende de zwart met bruine trui van zijn vader Toch beweerden weer andere mensen dat alle treinen helemaal gesloten waren. Iedereen kan begrijpen dat het voor ons moeilijk was een keuze te maken. En zo tekende Co Bouw open treinen, treinen die dicht waren en treinen met een luchtrooster totdat de beslissing was genomen. De illustrator had ook de taak om een juiste weergave van wapens, uniformen, kampkleding enz. te tekenen. Over de kampkleding, die overal verschillend was, waren ook veel meningsverschillen. Gelukkig konden teruggekeerden ons advies geven. En om het Co Bouw extra lastig te maken moest hij ervoor zorgen dat de kleding van de hoofdpersonen in het tegenwoordige verhaal er over 20 jaar niet verouderd zal uitzien.Tijdloze kleding dus. Het is nu wel duidelijk dat het niet meevalt om illustrator van een historisch boek te zijn. Co Bouw is een zeer bescheiden mens dus ik zal hem niet vragen ook op te staan, maar ik vraag u om een hartelijk applaus voor deze kunstenaar.
Het was een voordeel dat de vormgever van het boek, Bart Friso, een Puttense zoon is die dus van jongsaf aan is opgegroeid met het denken over het drama van Putten. Hij bezit ook veel kennis over de historische achtergronden, richtte de tentoonstelling in de Gedachtenisruimte in en later de permanente tentoonstelling in Neuengamme. Hij stond open voor ideeën. Kijk maar naar het papier van het boek. Het begin en het eind is op wit papier gedrukt. Dat is het verhaal dat zich nu afspeelt. Als je twaalf bent en je komt met dit boek thuis, dan heb je misschien jongere broertjes en zusjes die het boek eigenlijk ook wel willen lezen of voorgelezen krijgen. Dat witte gedeelte mogen ze lezen. Ze krijgen dan enige informatie over wat hier in de Tweede Wereldoorlog gebeurde. Het middengedeelte van het boek is op crèmekleurig papier gedrukt. Dat is alleen bestemd voor de leeftijd vanaf 12 jaar. Voorin het boek staat dan ook: In het gemarkeerde gedeelte wordt de razzia en het leven in de concentratiekampen beschreven. Dit gedeelte is niet geschikt voor jongere kinderen. Voor een uitgever is het natuurlijk veel handiger om alles in één kleur te drukken maar Bart Friso vond mijn voorstel goed en hij voerde het uit. Ook voor hem vraag ik u om een warm applaus.
Verder wilde ik nog een waarschuwingsteken in het historische gedeelte. Sommige hoofdstukken gaan over Putten. Dan zie je bovenaan de bladzijde een tekeningetje van huizen en kerktorens. Andere hoofdstukken spelen zich af in de kampen in Duitsland. Die hoofdstukken beginnen met een tekeningetje van prikkeldraad. Het is voor iedereen beter om die hoofdstukken niet 's avonds voor het slapen te lezen. Er valt nog iets uit te leggen. In het begin van het boek wordt kennisgemaakt met de belangrijke hoofdpersonen Jessica, Maarten en Maartens opa, Gerrit. Na een tijdje valt het misschien op dat zij geen achternaam hebben. Dat heeft een reden. Zij zijn fictief, dat wil zeggen: bedachte personen. De opa, Gerrit, is degene die het verhaal over Putten zal vertellen. Zijn verhaal over zijn vader en zijn broer die werden weggevoerd en die niet zijn teruggekeerd. Ze hebben geen achternaam omdat zij het symbool zijn voor al die mannen, vaders en zonen die werden weggevoerd en waarvan nooit meer iemand iets heeft gehoord. De achternamen die in het historische gedeelte voorkomen zijn allemaal namen van mensen die écht hebben bestaan. Sommigen waren toen een kind en zij zitten nu hier in de zaal. En de teruggekeerden die in beide delen worden genoemd zijn natuurlijk de teruggekeerden die de leerlingen op de Rabo-dag leerden kennen: Jannes Priem, Theo van der Sluijs en Maarten Verhey. Soms zul je als je aan het lezen bent tranen over je wangen voelen glijden. Dat betekent dat je meevoelt en meeleeft met de slachtoffers en dat je het onrecht dat onschuldige mensen werd, en helaas ook wordt, aangedaan niet kunt verdragen. Tijdens het schrijven moest ik zelf ook wel eens huilen. Er zijn nog steeds bepaalde gedeelten die ik niet kan voorlezen zonder een brok in mijn keel te krijgen. Maar voor de mensen die de oorlog hebben meegemaakt, die hier woonden, die zelf hun man, vader of hun broer verloren hebben, is het veel verdrietiger om alles weer te lezen. Toch kan voor hen deze vorm van verwerking een troost zijn, want zij beseffen dat óók dit boek ertoe bijdraagt dat allen die het verdriet van Putten hebben gedragen niet vergeten zullen worden.
Inhoud,
Door kleine stukjes voor te lezen zal ik nu een eerste indruk van het boek geven. Het was moeilijk een keuze te maken. Ik wil eenieder besparen om in deze omgeving door emoties te worden overvallen. De meest dramatische gedeelten lees ik niet voor. Die kan men immers beter in de beslotenheid van zijn eigen huis verwerken.
(Else Flim leest een aantal fragmenten voor)
Aan het eind van opa's verhaal is het 2 oktober 1998. Leerlingen van de groepen 7 en 8 bezoeken de Gedachtenisruimte waar Jannes Priem hen uitleg geeft. Daarna gaan ze naar de Oude Kerk waar Klaas Friso hen vertelt over de oorlogsjaren en de razzia. En dan komen ze in De Aker bij Maarten Verhey en Theo van der Sluijs die over het leven in de kampen spreken.
In het actuele gedeelte gebeurt nog van alles. Ook vrolijke dingen. Een belangrijke boodschap van het boek is het leren begrijpen dat toen en nu bij elkaar horen. Hiermee wil ik het voorlezen beëindigen.
Slot,
Graag wil ik vanaf deze plaats enkele woorden van dank uitspreken: dank aan alle leden van de leescommissie die het dikke pak manuscriptbladen moesten doorwerken, dank aan allen die mij zo gastvrij hebben ontvangen, die mijn vragen wilden beantwoorden, die enthousiast meeleefden met de totstandkoming van dit boek, die geduldig aan de telefoon luisterden. Vooral Maarten Verhey, wiens naam door het boek voortleeft, heeft dat heel vaak gedaan. Daarom betreur ik het zeer dat hij eind oktober is overleden en dat hij dit moment, dat hij (naar zijn eigen woorden) "als een voltooiing van zijn leven" zag, niet meer heeft mogen beleven. Gelukkig heeft hij wel het manuscript gelezen. Ook een woord van oprechte dank aan mijn man en kinderen die beslist een groot deel van mijn aandacht hebben moeten missen. Ik ben me ervan bewust dat het niet meevalt om in één huis te leven met iemand die een dergelijk boek schrijft. Het boek 'Niet zomaar een dorp' gaat een eigen leven leiden, eerst met u en jullie mee naar huis en daarna zal het van hand tot hand gaan, de wereld in. Met een gevoel van dankbaarheid en opluchting omdat het is gelukt deze opdracht te volbrengen, zal ik nu het eerste exemplaar overhandigen aan de voorzitter van de Stichting Oktober 44, Evert de Graaf.
© Else Flim, mei 2000