En toen kreeg ik bericht (vanwaar?) dat in het dorp Putten op de Veluwe een wijkzuster werd gevraagd. Ik solliciteerde, maar wist toen nog niet dat mijn werk voornamelijk uit wijk-kraamverpleging zou bestaan. Een van de daar werkende artsen had genoeg van baaksters en opoe’s hij wenste deskundige hulp, dus vandaar deze vacature. Ik nam de benoeming aan en begon op 15 mei 1942 aan mijn taak aldaar. De voorzitter van het Groene Kruis had voor huisvesting gezorgd en mijn salaris werd honderd gulden per maand, waarbij voor een rijwiel werd gezorgd.
In de Hervormde pastorie kreeg ik een mooie kamer en verdere verzorging. Behalve ik was er ook nog een onderwijzeres in huis en daar had ik goed contact mee. Er waren nog twee wijkverpleegsters werkzaam, en zo nodig vulden wij elkaar aan. In het begin duurde het wel even voordat de eerste kraamvrouw werd aangemeld, men vond het vreemd. Een wijkzuster bij ziekte of sterven…., dat was normaal, maar bij bevalling haalde je de vroedvrouw of dokter. Maar gaandeweg werd ik aanvaard en de controles op het zuigelingbureau en de daarbij te maken huisbezoekjes gaven mij al gauw de naam “de kinderzuster” en de “baaksters” verdwenen van het toneel.
Tijdens de eerste bevalling bleef de arts mijn werk nagaan. Ik deed het zoals in het ziekenhuis en de aanstaande kraamvrouw had mij de linnenkast laten zien, waarbij voldoende voorraad aanwezig was. Maar toen ik met de dokter buiten stond, zei deze “zo moet je dat niet doen. Trouwens hier was voldoende linnengoed aanwezig, maar dat vind je lang niet overal”. Op mijn vraag hoe de dokter wasgoed spaarde kreeg ik goede aanwijzingen en al gauw was in het dorp bekend “dat de zuster weinig vuile was bij haar hulpverlening maakte”. En zo kreeg ik steeds meer werk, ook door de aanbeveling van de beide andere doktoren in ons dorp.
In de pastorie werkte een aardig meisje, zodat als er overdag een boodschap kwam van een aanstaande bevalling, dan kon Grietje, van een door mij aan haar gegeven lijstje , aanwijzingen geven waar ik te vinden was en dat werkte goed. En toen kwam het bericht dat de zuster van Grietje een baby verwachtte en ik mocht daar ook helpen. De vroedvrouw van Ermelo zou de bevalling doen en… zij had gezegd “De zuster mag me pas roepen als het tijd is, want ik heb geen zin om daar de halve nacht te wachten”. Het was het eerste kindje, haar man was knecht op een boerderij op de grens van Putten en Ermelo en de weg daarheen liep voor mij door een bos. Ik had daar tevoren een bezoek gebracht en wist dus de weg: maar ik schrok wel toen Jan midden in de nacht mij kwam roepen en direct terugging omdat zijn vrouw alleen was. En zo ging ik het donker bos in, waar ik telkens werd opgeschrikt door de krakende takken van diertjes die ik in hun slaap gestoord had, ik dwong mijzelf om niet om te kijken, hoewel ik telkens het gevoel had gevolgd te worden. Gelukkig kwam ik veilig aan en begon alles klaar te maken voor het komende kindje. Toen kwam het moment waarop ik Jan opdracht gaf de vroedvrouw te roepen. Jan bleef lang weg en toen hij terugkwam zei hij dat de vroedvrouw niet thuis was. Zij was bij een andere kraamvrouw geroepen en zou komen zodra ze daar mee klaar was. Maar … onze kraamvrouw ging ook door en toen de vroedvrouw kwam lag de baby al in de wieg.
Toen Jan de volgende morgen aan de boer en zijn vrouw vertelde dat hij een zoon had gekregen, kwam er een verbaasde reactie. “Hoe kan dat? Want wij hebben niets gehoord….”. En dat terwijl de bedstee van het echtpaar boer slechts door een wand gescheiden was van die waarin Woutje haar zoon ter wereld bracht.
Ja, Woutje had Jan naar mij toegestuurd met het verzoek of de zuster komen wil, omdat Woutje zo’n “barre seert in ’t lief het”. En toen de weeën veranderden en er persweeën kwamen vroeg Woutje “krieg ik noe barre seert?”. Ik stelde haar gerust en zei “je hebt het ergste al gehad. Straks krijg je het gevoel dat je ontlasting krijgt en drukken moet. Doe dat gerust, want zo druk je ook het kind naar buiten”.
En Woutje bleef maar naar me kijken met haar mooie bruine ogen en het duurde niet lang of ik kon het kind aanpakken en het lag in de wieg toen de verloskundige binnenkwam. En die was er niet blij mee, maar ja, wat kon ik anders doen dan het kind, toen het zich aandiende, aan te pakken en te verzorgen?
En nu denk ik aan grootmoeder Den Hartogh. Toen haar zoon Piet een tweede huwelijk aanging en zij daar overbodig was, kwam opoe op de Groeneweg 6, dit is naast ons, wonen en ik werd aangewezen om daar huishoudster te zijn. Maar toen ik de kans kreeg in Krommenie als verpleeghulp te komen, kwam Bep in mijn plaats bij opoe en heeft haar tot haar dood toe verzorgd. Zij stierf op 31 januari 1933. Het was in die tijd dat ik bij opoe in huis was, dat zij vertelde hoe zij woonde met haar man en kinderen in Over-Diemen op een boerderij aan de Overdiemerlaan, waar vlak bij de spoorbaan een paar arbeidershuisjes stonden. En dan gebeurde het vaak dat een man aan onze opa vroeg “Och, Den Hartogh, bij ons moet weer een kleine komen, zou u als het zover is “de juffrouw” willen halen?”
En opa zei nooit nee. Als in de nacht op het luik voor het slaapkamerraam werd geklopt, stond ook grootmoe op, hielp het paard inspannen en ging daarna met de boodschapper mee om zo nodig hulp te verlenen. “Ën, zo zei opoe, “Dan gebeurde het dikwijls dat ik het kind al in de wieg had voordat de vroedvrouw aanwezig was”. (Tot zover wat opoe vertelde)
Kort voor haar sterven had ik een vrije dag en ging bij opoe kijken. Toen wist ik dat dit niet lang kon duren en ik vroeg “Opoe als u straks gaat sterven, is het dan goed met u?”. Haar ogen stonden vol tranen toen ze zei “och kind, ik weet het niet. Maar daarom, de Heer is zo getrouw als sterk”. Ik was blij met dit antwoord en ik zei “opoe, houdt u daar maar aan vast, dan komt alles goed”. En zo kon ik haar rustig in Gods hoede overgeven.
Van twee hulpverleningen wil ik nog wat vertellen. Beide keren ging het om een vroeggeboren kindje, een zogenaamde prematurus. Het was het eerste kindje en de zwangerschap was niet meer dan zes maanden toen de weeën begonnen en al spoedig de baby ter wereld kwam. Op de aangebrachte babyweegschaal woog het kindje dertienhonderd gram en de lengte van het jongetje was zevenendertig centimeter. De arts zag er niet veel toekomst in, ook niet in een streekziekenhuis waar geen permanente couveuse is, en als vandaag de ene en morgen de andere zuster het kind helpt, dan wordt het niets. Ik zei “maar we hebben een couveuse in het magazijn en ik heb in het Wilhelmina Gasthuis te Amsterdam ook daar gewerkt onder DR…..”. Ja, toen pakte de dokter uit zijn boekenkast een boek van diezelfde arts, waarin alle voorschriften voor voeding en behandeling beschreven werden, en ik kreeg toestemming om deze baby volgens dat boek te verplegen. De ouderwetse couveuse werd met acht kruiken op temperatuur gehouden en ik nam intrek in dit gezin en sliep in een bedstee in “de goot”, zoals het stenen vertrekje, waardoor je het huisje binnenkwam, genoemd werd (samen met de wekker die ik om de twee uur liet aflopen om de baby te voeden). Tussen de voedingstijden deed ik de hulpverlening aan de overige kraamvrouwen en dat lukte aardig. Op de deel achter het woonvertrek stond een fornuis waarop een wasketel aan de kook werd gehouden en met een kachelhaakje viste ik de hete kruiken eruit en deed om de twee uur twee afgekoelde kruiken daarin. De couveuse had onderin een soort lade, waarin de kruiken lagen en daarop verwarmde ik een hemdje en de zakdoeken van pa, die als luier dienden. Bij het voeden en verschonen van de baby moest het glazen deksel eraf; daarom lag dit kindje niet naakt in de couveuse. De samenstelling van de voeding gaf ik volgens de aanwijzingen van de kinderarts die het boek over dit onderwerp geschreven had.
Toen na enkele weken de zuigkracht van het kindje voldoende ontwikkeld was, dronk hij de gekolfde moedermelk uit een flesje en de moeder nam een deel van deze bezigheid over en alles ging goed. Toen Keesje vijfentwintighonderd gram woog mocht de moeder hem meenemen naar het consultatiebureau, waar een kinderarts hem onderzocht en toen tegen de moeder zei “u hebt een normale baby, maar weet dat hij eigenlijk nu een normaal pasgeboren kindje zou moeten zijn”.
Toen op 7 december 1944 weer een vroeggeboren kindje zich aanmeldde, was het normaal dat weer de couveuse in gebruik werd genomen en ik weer ’s nachts intrek nam in dit gezin. Dit keer was het een meisje, met een lengte van negenendertig centimeter en een gewicht van dertienhonderd gram. Ook dit kind groeide normaal en toen ik als kraamverpleegster afscheid nam, kreeg ik een boek waarin op de binnenzijde van de kaft geschreven staat “voor zuster Ridder, uit dankbaarheid voor de geweldige verzorging tijdens mijn couveusetijd”. Dit boek staat in mijn boekenkast in de huiskamer in Meyenhaghe en draagt de titel “De geschiedenis van Michele” en is geschreven door dr. Alex Munthe. De inscriptie is gedateerd op de geboortedag en ondertekend namens Joke Overdijk.
En nu kom ik toe aan het drama dat Putten heeft getroffen. Het was in de nacht van 1 op 2 oktober 1944 dat juist over de grens Putten-Nijkerk een Duitse legerauto door een verzetsgroep werd beschoten. Twee Duitse officieren vonden de dood, een derde werd zwaar gewond. Als represaillemaatregel werden zeshonderdeenenzestig mensen uit Putten en omgeving weggevoerd, na een dag en nacht in de Hervormde Kerk van Putten, zonder eten en drinken, afgevoerd naar een kamp, genaamd Ladelund, in Duitsland. Het doel was deze mensen de hongerdood te laten sterven en na acht maanden waren er niet veel meer in leven; na de bevrijding kwamen er slechts achtenveertig levend terug.
Ik schreef hierover een brief aan zus Corrie en zwager Jan. Die brief sluit ik hierbij in. Meer uitgebreid schreef ik aan mijn moeder. Later gaf zij mij die brief terug met de woorden “Hier, bewaar jij die maar”. Ik hoop ook dit schrijven hierbij in te sluiten.
(Er is wel een postblad (6 Oct. 1944) ingesloten aan:
“Den Weled. Heer F. van Schaik
Loenen a/d Vecht)
Hier staat de inhoud van de brief (postblad) aan zus Corrie en zwager Jan:
Putten 7 October 1944
Beste Corrie en Jan,
Ik weet niet of je met de laatste berichten van hier op de hoogte bent. Ik weet ook niet hoe het bij jullie gaat, of daar ook alles goed kan zijn. Ik hoop van harte dat ik spoedig een goed bericht van je mag ontvangen. Soms ben ik bang dat er ook bij jullie gejaagd zal zijn zoals hier bij ons. Spoedig hoop ik op goed bericht van jullie allen. Maar nu zal ik schrijven hoe het hier gesteld is.
De radio R.N.O. heeft overal in het land de menschen bekend gemaakt wat hier gebeurd is. Gelukkig is het niet helemaal zoo erg als eerst de dreiging geweest is. Wel zijn er 670 mannen uit Putten weggevoerd, en + 50 huizen afgebrand. Vrouwen hebben tot ’s avonds 8 u in de kerk gezeten, ze waren na de dienst opgevangen en bijeengedreven, de mannen buiten de kerk, de vrouwen erin. ’s Avonds moesten de mannen blijven, na allerlei vreeselijke dreigementen werden zij tenslotte naar de trein gevoerd onder gewapende geleide, en zijn in Amersfoort in kampen gebracht.
Koelwijn erbij, onze ds. de Ruig erbij en zooveel anderen die elk voor zich onmisbaar zijn voor hun gezin en voor ons allen. Wat een treurige toestand. En dat alles zou zijn voor eenige moffen die hier een ontijdige dood gevonden hebben. Gelukkig is dat wel verdedigbaar, en als de geruchten juist zijn wordt de daad van deze hooge heeren zeer gewaardeerd. Het offer is dus niet geheel vergeefsch gebracht. Toch hopen we dat de mannen weer spoedig terug zullen komen. Mevr. Koelewijn is erg van streek. Ze was altijd een flinke vrouw geweest, kon altijd alles hebben, maar nu heeft ze te veel gehad. Ze heeft geen moed en geen vertrouwen meer. Zondag was ze erg ziek, had flinke koorts (waarschijnlijk een griep) toen werd haar man weggehaald en zij zat met zeven huilende kinderen, en stond weer op. Nu ziet ze erg bleek en huilt veel.
Mevr. De Ruig heeft een onbewoonbare pastorie. Alles kort en klein en geen ruit meer heel. Nu is ze bij Mevr. K. en er zijn nu 10 kinderen in dat ééne huis. Je zult je misschien afvragen “hoe is het met Masier gegaan?” Hij wilde weg, in elk geval weg omdat iedereen weg moest. Wel had hij een papier op de deur gekregen dat hem vrijstelling gaf van alle geweld, maar hij durfde daar niet op vertrouwen en smeekte Z. Joustra om hem weg te brengen. Dat kon niet. Hij moest blijven waar hij was, en tenslotte kwamen er 4 moffen die medelijden met hem hadden en hem verzekerde dat hem niets gebeuren zou. Zij hebben vóór zijn huis gewaakt, de hele nacht en er is met Masier en z’n huis niets gebeurd. Toen ik ’s morgens daar langs ging stonden die moffen daar nog voor het raam. Masier was nog erg van streek, stak me huilend de handen toe en kon niet tot bedaren komen. Hij had dan ook een vreeselijke angst gehad. Nu zie ik nog telkens menschen die alles kwijt zijn, en van sommigen ook de man nog weg. Er zijn erbij die verstopt zijn geweest, maar door bangmakerij weer voor de dag gekomen zijn en ook werden weggevoerd.
In alle oorlogsrumoer heb ik nog een bevalling moeten doen terwijl er nog huizen in het dorp branden en er geen arts beschikbaar was. Alles ging best, alleen had ik geen licht, het kind werd bij een kaars geboren de moeder lag op een divan, en het kind legde ik bij gebrek aan een beter plekje in een poppenwieg. Nu is wel verholpen, en de menschen krijgen veel zoodat ze zich straks wel weer kunnen helpen. Alleen een huis zullen zij niet dadelijk weerkrijgen.
Nu lieve zus en broer. ‘k Hoop dat we elkaar spoedig zullen weerzien. Sterkte in deze tijden toegewenscht.
Alle kinderen een kusje Je zus Lies
Op 16 april 1945 was ik na een blindedarmoperatie thuis, toen er gebeld werd met de vraag te komen bij een vrouw die weeën had, maar volgens haar huisarts zou het wel een langdurige bevalling worden. Het was haar eerste kind dat zij verwachtte en haar man hoorde ook bij de weggevoerden tijdens het drama in Putten. Nooit heeft iemand uit dit concentratiekamp enig bericht ontvangen en het ergste werd gevreesd. Ook dit vrouwtje leefde tussen geringe hoop en grote vrees. Ik ging erheen, want de arts had gezegd “vraag haar maar, dan komt ze wel”. En zo zat ik bij haar, die dan en ook de daarop volgende nacht. Het werd gevaarlijk in Putten: telkens hoorde je gierende granaten over het dorp gaan, die met een doffe klap op de grond neervielen. Toen de dokter ’s avonds nog een bezoek bracht, zei hij “jullie zitten hier onder dit schuine dak levensgevaarlijk”. Gelukkig kwam toen van één van haar buren bericht dat er in de kelder van hun schuur gelegenheid zou worden gemaakt om daar de bevalling af te wachten. En dat was de oplossing. Aan mijn arm liep de kraamvrouw door de achtertuin, als we granaten hoorden gieren doken we in elkaar, we stonden stil bij weeën, maar bereikten veilig de kelder. Er stond een opgemaakt bed voor haar klaar, een carbidlamp gaf voldoende licht en een melkbus met water was aanwezig. En zo hebben we gewacht, tot omstreeks vijf uur in de morgen een meisje werd geboren. De dokter, die de avond tevoren al voor acht uur was gekomen omdat na acht uur niemand meer op straat mocht lopen, zei “noem haar maar Granatha”. Maar toen ik later het kleine kaartje (vanwege papierschaarste) ontving, las ik daarop:
Met grote dankbaarheid geef ik U kennis van de geboorte van ons dochtertje
ADRI HENDRIKA
H.A.J. van Harten-Willemsen
Geve God dat ook de vader nog weer bij ons mag terugkeren.
Putten, 17 april 1945
Harderwijkerstraat 71
Helaas, de op dit kaartje geschreven wens is niet in vervulling gegaan. Zelf zei de moeder “ik heb het gevoel dat hij er al lang niet meer is”. En latere berichten hebben dat gevoel bevestigd, hij was de eerste die de dood vond.
Het was op mijn verjaardag, 14 november 1945, dat er werd gebeld en toen kwam mevrouw van Harten ook op bezoek. Ik woonde toen bij moeder en dochter Boon en ook mijn moeder was aanwezig. Met haar bijna zeven maanden oude baby onder de linkerarm en een pakje in de andere hand liet zij in ’t voorbijgaan het kind op moeders schoot zakken, om daarna mij met felicitatie dat pakje te geven. Behalve mijn naam, stond op dat pakje “Voor Moed, Beleid en Trouw”. Er zaten twee boeken in en op de blanke bladzijden achter het titelblad had zij tekeningen gemaakt van dingen die bij een baby (pasgeboren) van pas komen, zoals een weegschaal, thermometer, wieg, enzovoorts, terwijl zij in een cirkel had geschreven “Ter herinnering aan een bange nacht. 17 april 1945”. De baby zat stil op moeders schoot en moeder zei “Dag lieve kind, mag ik je wel een kusje geven?”. Spontaan zei de moeder “Ja hoor, dat mag” en voorzichtig gaf moeder dit kind een kusje.
Jammer dat ik nooit meer contact heb gezocht met deze moeder. Mijn leven was zo vaak vol afwisseling, dat je achteloos voorbijgaat aan mensen waar je toch vaak aan denkt. Maar ….ze worden “als schepen dit voorbij varen”.
Toch ben ik enkele jaren geleden nog in Putten geweest en was niet ver van de Korenlaan, waar de familie Overdijk vroeger woonde. Ik ging er heen en vond het adres en belde aan. Een blij verraste mevrouw Overdijk deed de deur open, herkende mij direct en liet me binnen, terwijl ze zei “wat fijn u weer te zien en Joke komt zo dadelijk thuis”. Inderdaad, ze kwam binnen en haar moeder zei “Joke, dit is de zuster die jou heeft geholpen toen je geboren was”. Zij zei “toen ik in dat glazen kistje gelegen heb?”. Ja. Dat had haar moeder haar dus verteld en ik vond het fijn haar nu als opgroeiend meisje gezond en wel weer te zien.
Het werk in Putten werd mij steeds zwaarder. Niet alleen dat het aantal kraamvrouwen steeds toenam, maar doordat mijn eigen rijwiel tijdens de razzia werd meegenomen (waar nog een vooroorlogse band om zat die ik van broer Koos had gekregen toen hij zei “hier, neem deze maar mee, jij hebt die meer nodig dan ik”), en toen de “zwart-gekleurde” banden, die zich blijkbaar aan het wegdek hechtten, in gebruik kwamen, werd het fietsen vermoeiend. De afstanden waren groot, omdat Putten, behalve de dorpskern, rondom gehuchten had, die ook tot de gemeente behoorden. Ik noem: Krachtighuizen, Veenhuizerveld, Poolse Driesten, Koudhoorn en ’t Oever, dat vlak bij de Zuiderzee was gelegen. En…..dikwijls kwamen de kraamvrouwen dien in de uiteinden woonden tegelijk. Neem daarbij de schaarste aan voeding (vrijwel alles was op de bon), daardoor verminderde de weerstand. Zo is het gebeurd dat ik in een koude vriesnacht gewekt werd en terwijl ik de boodschapper te woord stond, voelde ik oorsuizen en werd duizelig. Toen ik de trap opliep, viel ik en bleef bovenaan de trap liggen. Daar vond de aldoor wakende Grietje mij. Zij had de bel gehoord, ook dat ik met iemand aan de deur had gesproken, toen er na wat gestommel stilte kwam ging zij kijken en toen werd mijn huisarts gewaarschuwd. Ik kreeg de lekkerste thee die ik ooit gedronken heb en moest in bed blijven. Een collega werd gewaarschuwd en ging in mijn plaats naar de kraamvrouw. Na een paar dagen stelde de huisarts zijn auto en chauffeur beschikbaar om mij voor onderzoek naar een ziekenhuis te brengen. Ik was gezond, maar had weinig weerstand. Toen werd een vroegere vriend van mijn broer gevraagd of ik daar het middagmaal mocht gebruiken en dat was prima.
Maar….het werk wás zwaar en toen ik van een vroegere collega, die in een ziekenhuis in Winterswijk werkte, vernam dat daar een eerste verpleegster werd gevraagd, solliciteerde ik en werd aangenomen. Ik zegde mijn dienstverband op per 1 december 1945, om op dezelfde datum te worden aangesteld aan eerste verpleegster in Winterwijk