Peter C. Neervoort - Mijn herinneringen aan Putten, 1 en 2 oktober 1944
Ter introductie eerst het volgende. Ik ben in Putten geboren, in 1935, als derde kind in een gezin van vier. Mijn vader, D.H.C. Neervoort is van 1928-1947 als candidaat-notaris in Putten werkzaam geweest, op het kantoor van zijn vader, de heer H.W. Neervoort, die woonde en kantoor hield aan de Stationsstraat 18. Mijn ouders trouwden in mei 1930 en gingen wonen aan de Parklaan 6, op de hoek Parklaan-Eikenlaan. In 1942 trok ons gezin in bij mijn grootvader aan de Stationsstraat. Ik ging in 1941 naar de lagere school in de Papiermakerstraat en in het najaar van 1947 naar het lyceum in Harderwijk. In september 1948 verhuisden wij, en met ons mijn grootvader Neervoort, naar Ede waar mijn vader in september 1947 tot notaris was benoemd.
Als gezin hebben wij die gebeurtenissen van 1 en 2 oktober 1944 van nabij meegemaakt. Ik was zelf een jongentje van zowat 10 jaar toen de razzia plaats vond. In ieder geval oud genoeg om te beseffen dat er iets verschrikkelijks aan de hand was, zonder precies de draagwijdte van dit drama in volle omvang te kunnen bevatten, maar dat kon denk ik niemand op dat tijdstip. Ons gezin is er heel goed van af gekomen. Vader heeft het geluk gehad- zij het op het allerlaatste nippertje- te kunnen vluchten en tijdelijk onder te duiken. Ons huis is niet vernietigd. Als ik me bedenk dat er zo velen in Putten zijn geweest die de razzia niet hebben overleefd, dan besef je pas goed hoe bevoorrecht wij als gezin zijn geweest. Direct persoonlijk leed als gevolg van de oorlog is ons bespaard gebleven, maar dat laat onverlet dat de gebeurtenissen in het Putten van toen en de gevolgen daarvan mij altijd zullen bijblijven. Ik heb er geen trauma van overgehouden, maar het was toen wel een traumatische ervaring. En een aantal beelden staat nog steeds helder op mijn netvlies, alsof die gebeurtenissen gisteren hebben plaats gevonden.
Ik was op die zondagochtend 1 oktober 1944 om een uur of half negen van huis gegaan. Ik ging bij een vriendje spelen die met zijn familie uit Den Haag geëvacueerd was en inwoonde bij de familie Hoogcarspel, goede vrienden van mijn ouders, die in het huis De Hanekam in het Putterbos woonden. Het was ruim een half uur lopen. Het moet ongeveer een uur of elf zijn geweest, toen wij plotseling twee mannen langs het huis zagen rennen, even later gevolgd door schietende Duitse militairen. Meneer Hoogcarspel en zijn zwager doken onmiddellijk in hun schuilplaats en wij kregen de opdracht gewoon met ons spel door te gaan. Weer even later stonden enkele zwaar gewapende militairen op de stoep. Een vriendin van de familie, mevrouw Goedewagen, was op dat moment op bezoek (zij was eveneens naar Putten geëvacueerd; haar echtgenoot was als koopvaardijofficier bij het uitbreken van de oorlog “buitengaans”; na de oorlog werd hij gezagvoerder van het vlaggenschip “Willem Ruys” van de toenmalige Rotterdamsche Lloyd). Zij stond deze soldaten aan de deur te woord. Het staat mij nog helder voor de geest dat het gesprek op hoge toon werd gevoerd.
Hoewel ik natuurlijk geen Duits sprak, had ik wel in de gaten dat mevrouw Goedewagen die taal uitstekend beheerste en het lukte haar die soldaten af te poeieren zonder dat zijn één stap over de vloer hebben gezet. Nadien heb ik nog enkele mensen op de vlucht gezien, achtervolgd door zwaar gewapende militairen. Ik was behoorlijk bang, wilde naar huis en voordat men het goed en wel in de gaten had, trok ik mijn jas aan en ben weggelopen. In de consternatie die er op dat moment nog heerste, heeft men mij kennelijk niet tegen kunnen houden. Na ongeveer een kwartier kwam ik bij het kruispunt van de Harderwijkerstraat en de Voorthuizerstraat. Daar stonden enkele zwaar bewapende militairen met een motor met zijspan. Dreigend met hun machinegeweren, schreeuwden zij iets van “weg, weg” en ik vluchtte een huis binnen (tegenover de “zaal van Simon”) van mensen die ik wel kende, familie van een vroeger dienstmeisje van mijn moeder. Zij hebben mij, erg aardig, wat op mijn gemak gesteld en te eten gegeven, en daarna ben ik tegen een uur of drie met hen naar de grote kerk in het centrum van het dorp gelopen. Daar trof ik even later mijn moeder met mijn broer en beide zusjes. Wij hebben tot een uur of vijf in de kerk gezeten en toen mochten moeders met de kleinste kinderen vertrekken, de grotere kinderen dienden nog in de kerk te blijven. Moeder heeft ons echter met de nodige brutaliteit alle vier vóór zich de kerk uit geduwd en zijn toen naar de Stationsweg terug kunnen lopen.
Ik zei al dat mijn vader op het nippertje heeft kunnen vluchten. Een tegenover ons bij de familie Van Beek ingekwartierde agent van de Politie Motordienst heeft aan het begin van de middag de aandacht van mijn moeder weten te trekken; zij is snel de straat overgestoken en hoorde toen van hem “dat het niet pluis was“. Wat er precies was gebeurd wist hij ook niet, maar hij raadde aan, als mijn vader nog thuis was, er zo snel mogelijk vandoor te gaan. Vader heeft daarna meteen in de gang een paar stevige oude schoenen aangetrokken. Op dat moment zag moeder een paar Duitsers de voortuin binnen komen. Hij is als de weerga door de achterdeur het huis uitgevlucht, de achtertuin doorgerend en via allerlei sluipweggentjes- hij kende iedere “heg en steg” in Putten- uiteindelijk bij de boerderij “De Grote Roest” van de heer Abel van Winkoop terecht gekomen. ‘s Avonds na spertijd is hij teruggegaan naar ons huis. Mijn broer Huib hoorde opeens het bekende “fluitje” van mijn ouders en moeder is toen de achtertuin ingelopen waar zij vader verborgen achter een heg aantrof. Toen hij zekerheid had dat wij ongedeerd thuis waren, is hij weer weggegaan. Moeder heeft nog de vraag opgeworpen of het niet verstandiger zou zijn zich toch maar te melden, maar dat heeft hij gelukkig categorisch geweigerd. “Ik vertrouw die Moffen voor geen cent, ze zullen jullie wel verder met rust laten, ik ga weer terug naar Abel van Winkoop”, was zijn reactie. Vader is daar gebleven tot het einde van die week en daarna weer thuis gekomen.
Mijn inmiddels 75- jarige grootvader Neervoort was die ochtend eveneens op weg gegaan naar vrienden van hem. Hij is niet verder gekomen dan het Gemeentehuis waar hij de hele dag is vastgehouden en pas ‘s avonds tegen een uur of acht, half negen weer werd vrijgelaten. Hij heeft die nacht beneden in een stoel geslapen, want intussen waren die avond enkele slaapkamers- waaronder de zijne- door Duitsers gevorderd.
Van de tweede dag- het was prachtig nazomerweer en windstil- herinner ik me allereerst die stroom mannen die- onder zware bewaking- ’s middags naar het station liepen. Wij stonden voor het raam te kijken en zagen helaas vele bekenden aan ons voorbij trekken. De vaders van mijn buurvriendjes Herman van Beek, Jaques de Vogel, Jan en Henkie Kraai. En zoveel anderen: Meester Heusinkveld, bekende leveranciers, cliënten van het kantoor van vader, vaders van vrienden en vriendinnen van mijn broer en zusters; vrienden en kennissen van mijn ouders. Sommigen zwaaiden naar ons en wij zwaaiden terug. De handopsteking en de zwaai met zijn hoed van meneer Nieland- goede vriend van mijn ouders en met wiens oudste zoon Wim ik bevriend was- zal ik nooit meer vergeten. Klaasje, ons dienstmeisje die ‘s ochtend weer bij ons was gekomen, was in tranen want zij meende haar verloofde in die stoet te hebben zien lopen. Achteraf bleek gelukkig dat hij er niet bij was. ‘s Avonds zagen wij vanaf de straat een rode gloed in de lucht boven Putten. Ik zie nog het rijtje huizen vlak bij het kruispunt van de Dorpsstraat-Stationsstraat en de Rijkstraatweg, ongeveer op de plek waar nu het monument staat, in brand vliegen met dronken en dansende Duitse soldaten daar om heen. Het was angstaanjagend. De volgende ochtend- de Duitsers hadden het dorp al weer verlaten- ben ik met moeder het dorp ingelopen. Ik zie ons nog staan voor het verbrande huisje van Gerritje de la Bruyère, nazaat van een Franse Hugenotenfamilie. Zij stond- huilend in haar Veluwse klederdracht voor de nog rokende puinhoop. Diverse andere panden die vernietigd waren, zoals de stalhouderij annex café Van Dam, naast de Grote Kerk. Het was een uiterst triest gezicht.
Toen Putten op 18 april 1945 werd bevrijd, nam de hoop op een spoedige terugkeer van de weggevoerde mannen toe. Helaas, hoe anders is het gelopen. Op de 10e mei 1945, precies vijf jaar na de Duitse inval in ons land, werd Putten in diepe rouw gedompeld toen het eerste bericht omtrent het overlijden van ruim 100 mannen uit Putten bekend werd gemaakt. Slechts van 13 personen kon worden meegedeeld dat zij nog in leven waren. Onder hen meneer Nieland. Ik zie nog die middag mevrouw Hilde Nieland met haar drie zoons bij ons de tuin binnen lopen. Tranen van blijdschap stroomden over haar wangen. “Bertus leeft, Bertus leeft; hij is wel ziek, maar hij komt nu vast gauw naar huis en dan komt alles weer goed”. Het was ook voor ons een heel emotioneel moment. Meneer Nieland heeft de bevrijding nog mogen meemaken, maar is helaas op 13 mei 1945 in een ziekenhuis in Duitsland aan een ernstige ziekte en uitputting overleden. Alle hoop die er tot de 10e mei nog was, werd met dit afschuwelijke bericht de bodem ingeslagen. In de weken daarna kwamen steeds meer doodsberichten binnen en zo halverwege het jaar moest wel worden aangenomen dat degenen die op dat moment nog als “vermist” te boek stonden, niet meer in leven zouden zijn.
Ondanks alle droefenis die er heerste, ging het leven in Putten door. Met de opbouw werd begonnen. De scholen openden weer hun poorten. Het bezoek van Koningin Wilhelmina die zomer bracht het hele dorp op de been. Het verenigingsleven werd weer opgevat. Hoe was de sfeer, de stemming? Ik weet van moeder dat zij in het begin een zekere schaamte heeft gevoeld dat ons gezin niet getroffen was. Overigens, van enige jaloezie is nooit sprake geweest. En voor ons als kinderen? Ook wij werden al gauw weer in beslag genomen door de dingen van alle dag: school, examens, voetballen, de eerste fiets. Wat mijzelf betreft, ik besefte wel degelijk dat er veel verdiet was, maar aan mijn vriendjes die hun vader verloren hadden, merkte ik in dat in de praktijk van alle dag eigenlijk nauwelijks. Ook van hen heb ik van enige afgunst nooit iets gemerkt. In september 1948 verhuisde ik naar Ede. In mijn schooltijd heb ik nog regelmatig in Putten bij de familie Nieland gelogeerd; nadien ben ik nog maar zelden in Putten geweest. Na mijn pensionering eind 1997, ben ik mij echt in de geschiedenis van Putten gaan verdiepen en ben er diverse malen met mijn vrouw geweest. Als ik in Putten ben, bezoek ik altijd het monument en de gedachtenisruimte. Prachtig in hun eenvoud, maar ook zo schrijnend als je met de geschiedenis van Putten op de hoogte bent. Bij de 50-jarige herdenking in 1994 ben ik- alleen- ook naar Putten gegaan. Toen heb ik weer die angst en emotie van 50 jaar terug gevoeld. En een week later weer die emotie, toen mijn drie zoons thuis waren en ik hen, eigenlijk voor het eerst, uitvoerig over die herdenking en de gebeurtenissen van 1 en 2 oktober 1944 heb verteld.
Putten staat in mijn geheugen gegrift. Vergeten zal ik het nooit.
Voorburg, 5 oktober 2011