Op 22 augustus 2013 is Jannes Priem op 87-jarige leeftijd overleden. Hij was de laatste van de slachtoffers van de Oktoberrazzia, die de Duitse concentratiekampen overleefd hadden.
Jannes werd geboren op ’t Veld, een buurtschap tussen het dorp en Krachtighuizen. Het was een arme buurt, waar de mensen elk dubbeltje twee keer moesten omdraaien voordat ze het uitgaven. Het gezin Priem bestond uit vader Gerrit Priem, moeder Gerarda Johanna van Nieuwenhuizen en elf kinderen. Jannes was het derde kind.
Ze woonden in het huis nr. A 5. Vader Priem was tijdens de oorlog stoker op Zon en Schild, een psychiatrische instelling in Amersfoort. Hij moest er voor zorgen dat de verwarming het deed. En dat er voldoende brandstof was. Daarvoor vertrok hij elke nacht rond een uur of twee op zijn fietsje naar Amersfoort en pas laat in de middag van die dag weer richting huis. En dan was het werk nog niet gedaan, want ook thuis viel er nog van alles te doen, zoals het bijhouden van de moestuin. Er was veel nodig om al die kindermonden te kunnen voeden en daarom moesten ook de kinderen meehelpen om geld in het laatje te brengen. Zo ook Jannes. Direct na het doorlopen van de lagere school ging hij aan het werk. In 1941 werkte hij bij de ‘krujedokter’. Zo noemden de mensen de heer W. Smits, die een grote bekendheid had als natuurgenezer.
Na de oorlog heette zijn bedrijf Smits Reform, dat uiteindelijk op zou gaan in Zonnatura. Dagelijks kwamen er veel bezoekers naar Berkenhuize aan de Grieteweg waar Smits woonde en werkte. Hij onderzocht ze, stelde een diagnose en schreef ze een kruidenmengsel voor. Die kruiden werden op het bedrijf geteeld en bewerkt. De kruidenmengsels werden er samengesteld, ingepakt en verzonden. Er was dus werk voor veel meisjes en jongens.
Putten was in die tijd een klein, overwegend agrarisch dorp met ongeveer 9500 inwoners. Er waren een drietal predikanten en een pastoor, drie huisartsen en een veearts en een notaris. Verder natuurlijk winkeliers en een aantal ondernemers. Veel Puttenaren verdienden er wat bij met het houden van ‘pensiongasten’. Maar verder vooral landbouwers en enkele vissers. Tijdens de oorlog was er een kleine NSB-afdeling met als clubgebouw de villa Klein Zwitserland aan de Harderwijkerstraat.
De meeste mensen wisten wel wie er goed of fout was. Iedereen kende de in 1941 tot burgemeester benoemde Frits Klinkenberg als NSB-er, SS-er en felle Jodenhater. Dat maakte het allemaal wel erg moeilijk, want er waren heel wat ondergrondse activiteiten. Er werd veel zwarte handel bedreven, clandestien geslacht en sterke drank gestookt. Ook werden er valse distributiebonnen gemaakt voor het verzet en illegale blaadjes verspreid. Echte honger werd er in Putten niet geleden.
Toch kwam er veel verdriet in Putten.
En dat begon allemaal in de nacht van 30 september op 1 oktober1944. Toen pleegde het verzet bij de Oldenallerse brug een aanslag op een Duitse auto. Een Duitse officier werd dodelijk gewond en een andere gevangen genomen. Twee korporaals ontsnapten. Als vergelding werd er in Putten en een gedeelte van Nijkerk een razzia gehouden. Jannes vader was op dat moment niet thuis want hij was aan het werk. Jannes en zijn zwager Pieter Morren hoorden schoten en besloten te vluchten naar een boer tussen Putten en Nijkerk. Maar ook daar waren ze niet veilig, ze werden opgepakt en naar het dorp gebracht.
Uiteindelijk kwamen ze in de Oude Kerk terecht. Daar werd de volgende dag het vonnis over Putten uitgesproken. De mannen werden weggevoerd en het dorp zou platgebrand worden. Ds. Holland sprak de mannen toe, bad met hen en samen zongen ze de verzen drie en vier van Psalm 84. Daarna werden ze afgevoerd naar het station. Enkele uren later werden ze in veewagons gepropt en zo naar Amersfoort gebracht. In het kamp kregen ze allemaal een nummer en leerden al gauw de Duitse bevelen en de manier waarop de bewakers met hun gevangenen omgingen kennen. Urenlang stonden ze op appel, soms tot ze er bij neervielen of neergeslagen werden. Het eten was er nog redelijk. Op 11 oktober werden ze afgemarcheerd naar het station, waar een trein klaar stond, die met onbekende bestemming vertrok.
Na een dagenlange reis, bijna zonder eten of drinken en zonder sanitaire voorzieningen, bereikten ze hun eindstation: het kamp Neuengamme bij Hamburg. Schreeuwende SS-ers met knuppels en blaffende en bijtende honden dreven de mannen uit de trein. Ze kregen een nieuw nummer, moesten hun kostbaarheden afgeven en daarna zich uitkleden. En al die tijd speelde de kampkapel de mars Alte Kameraden. Daarna werd hun hoofd kaalgeschoren en ook het overige lichaamshaar op vaak niet zachtzinnige wijze verwijderd. Vervolgens kregen ze een koude douche en werden besproeid met een antiseptisch middel, dat natuurlijk vreselijk beet op de beschadigde huid. Ten slotte werden hen wat kleren en schoeisel toegeworpen en werden ze overgebracht naar al overvolle barakken.
Ook Jannes verloor zijn naam en werd een nummer. In zijn slecht passende kleren en schoenen en al ‘besmet’ met vlooien en luizen werd hij een paar dagen later verder getransporteerd. Naar Husum, een buitenkamp van Neuengamme. Hier moesten de gevangenen tankvallen graven. De omstandigheden waren bitter slecht. Zwaar werk, veel regen, met je voeten soms in het water, weinig en slecht eten. Kampcommandant Grim had er plezier in- vooral als hij dronken was- willekeurige gevangenen dood te schieten. ‘Een mooi schot, vinden jullie niet’ zei hij dan. Ongeveer 14 dagen was Jannes in Husum toen hij opnieuw op transport moest. Nog verder naar het noorden. De trein stopte in Achtrup. Vandaar moesten de gevangenen nog 9 kilometer lopen naar Ladelund, een dorpje tegen de Deense grens aan.
Vergeleken met dit kamp was Husum nog tamelijk goed geweest. Jannes noemde Ladelund de hel op aarde. Hetzelfde werk, dezelfde commandant, nog minder te eten en maar een pomp voor 2000 mensen. In de ruim zes weken dat het kamp bestond overleden er daarvan 300. Onder hen 110 slachtoffers van de Puttense razzia. De dominee in Ladelund stopte geen ‘nummers’ onder de grond, maar begroef mensen. Hij schreef hun namen in in het begraafregister van de kerk en hield nauwkeurig bij wie in welk massagraf werd bijgezet. Kort voor Kerstmis werd het kamp opgeheven en werden de gevangenen teruggebracht naar Neuengamme. Niet veel later werd Jannes weer op transport gesteld. Nu naar Meppen-Versen aan de Nederlandse grens. Dit kamp was iets minder slecht. Volgens Jannes omdat de kampbewakers geen SS-ers maar marine-soldaten waren.
Na ongeveer zes weken keerde Jannes weer terug in Neuengamme. Daar moest hij in de steenfabriek werken. Hij was sterk vermagerd en het werd steeds moeilijker om zich staande te houden. De vreselijke dingen, die ze dagelijks om zich heen zagen gebeuren maakten het leven nog moeilijker. Inmiddels naderden de geallieerde legers en op last van het hoofd van de SS Himmler moesten de kampen ontruimd worden. Jannes ging op transport naar Bergen-Belsen. Daar konden ze ook niet blijven, ze gingen weer terug naar Neuengamme. Voor die transporten werden ze in overvolle wagons gepropt, die naarmate de reis vorderde steeds leger werden. Als de trein ergens moest stilstaan werden de doden uitgeladen om meer plaats te bieden aan de overlevenden. De laatste reis ging naar de Lubecker Bocht aan de Oostzee. Daar lagen schepen klaar om de gevangenen op te nemen, waarschijnlijk met de bedoeling om de schepen daarna met mensen en al tot zinken te brengen.
Jannes en mijn vader Hendrikus (Driekus) van den Berg kwamen beiden op de Thielbeck terecht. Ze hadden elkaar al eerder ontmoet, in Husum, Ladelund en Neuengamme. Op 1 mei gebeurde een wonder. Jannes en mijn vader met nog andere Nederlandse gevangenen en een grote groep Joodse vrouwen, afkomstig uit het kamp Ravensbruck werden vrijgekocht door de Zweedse graaf Bernadotte in opdracht van het Zweedse Rode Kruis. Hij was er al eerder in geslaagd mensen vrij te krijgen. Deze groep van 250 personen was de laatste. Ze gingen aan boord van een Zweeds schip en voeren hun redding tegemoet.
Op 2 mei kwamen ze aan in Trelleborg, een havenstad in het zuiden van Zweden. Op diezelfde dag bombardeerden Engelse vliegtuigen de schepen bij Lubeck. Ongeveer 7000 mensen kwamen daarbij om. Na alle verschrikkingen in de kampen overleefd te hebben, stierven ze daar een wrede dood.
Jannes, die nog maar 30 kilo woog, en mijn vader werden uitstekend verzorgd. Om de paar uur kregen ze een lepel melk en een klein beetje eten om hun maag en ingewanden weer aan eten te wennen. Na drie maanden waren ze voldoende aangesterkt om vervoerd te kunnen worden naar Nederland. Op 11 augustus waren ze in Putten. De laatste twee, die terugkeerden. Tot grote blijdschap van henzelf en hun families. Jannes en mijn vader werden net als de andere teruggekeerden overladen met vragen door familieleden van degenen, die het niet hadden overleefd. ‘Heb je mijn man nog gezien? Weet je waar mijn zoon is?’ De vragen werden soms ook kwaadaardiger. ‘Hoe komt het dat jij nog leeft? Was je soms een vriendje van de Moffen?’ De teruggekeerden hadden het moeilijk. Dagelijks hadden ze moeten vechten om te overleven. Er waren eigenlijk geen woorden te vinden om de verschrikkingen, die ze hadden meegemaakt, te beschrijven. Alleen als ze onder elkaar waren. Dan hadden ze aan een half woord genoeg. Jannes was er van overtuigd, dat hij alleen met Gods hulp had weten te overleven.
Een paar maanden na zijn terugkeer lag er een brief van het Ministerie van Oorlog bij Jannes op de mat. Hij was goedgekeurd voor de militaire dienst en moest naar Nederlands Indie. Jannes diende een verzoek in om niet te hoeven gaan. Het antwoord kwam pas toen hij op de boot zat. In Port Said aan het Suezkanaal kreeg hij een telegram:’ Verzoek afgewezen. Veel succes’.
Bij de Politionele Actie in 1947 werd Jannes door een fosforgranaat in het gezicht geraakt. Hij werd opgenomen in een hospitaal in Bandung waar hij uitstekend werd verzorgd en geheel herstelde. Hij hield er zelfs geen litteken aan over. In 1949 werd hij opnieuw gewond. Dit keer trof hem een granaatscherf in zijn nek. Gelukkig werd de halsslagader niet geraakt. Zes weken lang werd hij in het ziekenhuis in Batavia verpleegd. Daarna kon hij terugkeren naar zijn onderdeel in Bantasme. In december van dat jaar zwaaide Jannes af en keerde terug in het vaderland. Hij was drie en een half jaar lang weg geweest.
Een vak had Jannes niet geleerd. Geen wonder bij alles wat hij had meegemaakt. Op advies van mijn vader om toch een beroepsopleiding te gaan volgen solliciteerde Jannes bij de marechaussee en de Veluwse Autobus Dienst (VAD). Uiteindelijk koos hij voor de marechaussee.
Hiervoor moest hij natuurlijk gekeurd worden. En de uitslag was: Afgekeurd. Jannes was een centimeter te kort. Geheel overstuur ging Jannes naar mijn vader en vertelde wat er aan de hand was. Die werd zo verschrikkelijk kwaad, dat hij alles waar hij mee bezig was aan de kant gooide en in zijn stofjas richting gemeentehuis ging. Daar liep hij direct door naar de kamer van burgemeester Quarles van Ufford. Hij werd tegengehouden want de burgemeester zat in vergadering met de wethouders. Hij liet zich echter niet tegenhouden en in de kamer sommeerde hij de wethouders het vertrek te verlaten. Dat deden ze ook want ze zagen dat hij woedend was. De politie was inmiddels gealarmeerd. Wachtmeester Schuit (beter bekend als de Rooie Kobus) hoorde wat er aan de hand was schudde zijn hoofd en zei dat het wel los zou lopen met de zaak. Hij was een goeie vriend van mijn vader. Die kwam na enkele minuten weer uit de burgemeesterskamer en zei nog: … binnen een week, anders wordt het moeilijk voor u. Ik heb nooit gehoord wat er besproken is tussen mijn vader en de burgemeester, maar binnen een week geschiedde er een wonder: Jannes was een centimeter gegroeid en werd alsnog goedgekeurd. Bij de marechaussee behaalde hij zijn politiediploma. Na vijf jaar stapte hij over naar de landmacht. Ook daar studeerde hij nog verder en werd adjudant-onderofficier. In die rang ging hij met pensioen.
Jannes was inmiddels getrouwd met Thea ’t Hullenaar. Samen kregen ze drie kinderen, twee dochters en een zoon. Het waren gelukkige jaren. Toen sloeg het noodlot toe, hun zoon Gertjan overleed op 03-12-1980 op 17 jarige leeftijd. Dat was een enorme klap voor Jannes en Thea en hun beide dochters. Op aandringen van wijlen Heimen Top, toentertijd bestuurslid van de stichting Oktober 44, gingen Jannes en Thea in 1992 mee met een reis naar Neuengamme. Daarna wilde Jannes ook een keer naar Ladelund. Om het voor hem zelf helemaal af te sluiten. Maar het liep allemaal wat anders. Jannes was onder de indruk van de manier waarop hij werd ontvangen en er naar zijn verhaal werd geluisterd. Het brak het ijs en hij begon te vertellen over alle vreselijke dingen, die hij in de Duitse kampen had meegemaakt. Hij ging lezingen houden op scholen in zijn woonplaats Schoonhoven en ook in andere plaatsen. Ook maakte hij een boekje, waarin hij alles beschreef wat hij in de concentratiekampen had meegemaakt. De titel van het boekje zegt alles : Vergeven! …. Nooit vergeten. Het heeft hem veel tranen gekost om dat te kunnen doen. Vergeven! Het is hem gelukt met Gods hulp.
Dankbare herinneringen bewaren we aan een bijzonder mens: Jannes Priem.
Adieu mijn vriend!
Reijer van den Berg
Bekijk hier de uitzending van TV Gelderland over het overlijden van Jannes Priem.