Het verhaal van Willempje Rozendaal
Als 16-jarig meisje zag Willempje Rozendaal uit Putten jongens en mannen meegenomen worden door de Duitsers. Tijdens de Puttense razzia. „Het was erg, verschrikkelijk.”
Na de oorlog schreef ze in een schrift een en ander op over haar belevenissen op 1 oktober 1944. Elk jaar rond deze tijd gaan haar gedachten weer terug. Deze keer deelt ze haar aantekeningen en herinneringen met jou.
Zondag 1 oktober 1944. Het gezin Rozendaal –vader, moeder en negen kinderen– staat op het punt om naar de kerk te gaan. Willempje hijst zich net in haar mooie, zondagse kleding. Opeens klinkt er buiten geschreeuw. Wat een gedoe, denkt Willempje. Ze ziet een tiental jongens en mannen over het erf rennen. Ze zijn in paniek. Het begin van de razzia.
Vader stuurt de jongens naar een bos vlakbij. Daar zouden de Duitsers niet snel komen. Daarna verstopt hij de twee broers van Willempje in de schuur onder een berg stro. Hij bedekt hen met tabaksbladeren.
Vanaf de naastgelegen boerderij nadert een stoet mannen. Vader wenkt en roept dat ze weg moeten gaan vanwege de razzia. Hij ziet niet dat de groep begeleid wordt door Duitsers. Maar de soldaten zien hem wel. Ze knippen het prikkeldraad kapot en komen dwars door het weiland op hem af.
Vlug verdwijnt vader in het huis en kruipt in het bovenste gedeelte van de enorme schoorsteen van de boerderij. Tussen de hammen en worsten die daar hangen te drogen. Moeder laat intussen snel de klompen wegzetten. Dan staan ze niet in het zicht en weten de soldaten niet hoeveel jongens en mannen er bij hen thuis zijn, snapt Willempje.
De Duitsers slaan binnen alles kort en klein. Ze schreeuwen: „Waar zijn de mannen? Waar zijn de mannen?” Matrassen worden omgekeerd. Lakens belanden op de grond. Op zolder komen de soldaten meerdere manden met appels tegen. De vruchten worden rücksichtslos naar beneden geknikkerd. In de boerderij richten de Duitsers een ware ravage aan. Maar vader Rozendaal vinden ze niet. En de jongens evenmin. Wel prikken de Duitsers met hun bajonetten in de berg stro waar de jongens onder liggen. Het is een wonder dat ze niet geraakt worden.
Willempje snapt amper wat er allemaal gebeurt. Ze vindt het beangstigend. Naar de kerk kan ze uiteraard niet. Door de razzia denken ze er niet eens aan.
Samen met haar zus loopt Willempje nieuwsgierig rond en volgt de Duitsers op de voet. Bij de pomp staat een soldaat. Het geweer heeft hij naast zich neergezet. Hij wenkt! En laat wat foto’s zien: van zijn vrouw en van zijn kinderen. Willempje ziet dat hij moet huilen. Hij fluistert: „Niet goed, oorlog!” Duitsers zijn ook mensen.
Als de soldaten verder trekken, gaan Willempje en haar zus erachteraan. Want 100 meter verderop woont opoe samen met ”Gart-oom”. Ook oom Gart moet mee. Als de Duitsers hem het huis uit willen sleuren, begint opoe zo onbedaarlijk te huilen dat de officier medelijden krijgt. „Moddertje, moddertje, goed, goed.” De Duitser doet de deur dicht en laat zijn manschappen vertrekken. Gart-oom mag blijven. „Dit is een goeie mof”, denkt Willempje bij zichzelf.
In de middag verschijnen er weer soldaten op het erf. Ze delen mee: „Iedereen moet onmiddellijk vertrekken. Alle huizen in Putten zullen in brand worden gestoken.” Dan gaat alles snel. Moeder bakt brood voor onderweg. Willempje moet boter karnen. Vader spant het paard voor de wagen. Er is geen tijd te verliezen. Allerlei benodigdheden worden op de wagen geladen.
’s Avonds kleurt de hemel rood. Putten brandt. Vele huizen gaan in vlammen op. Honderden jongens en mannen worden weggevoerd. Hoor, ze zingen! „Welzalig hij die al zijn kracht en hulp alleen van U verwacht, die kiest de welgebaande wegen.” Psalm 84 vers 3. Veel vrouwen worden in rouw gedompeld. Het gezin en de boerderij van de familie Rozendaal blijven gespaard.