Verslag van de reis naar de graven van de Puttenaren in Ladelund en Husum op 23 october 1950
’s Morgens vroeg, 5 over 5, vertrokken we uit Putten met 3 bussen van “De Graafschap”uit Enschede. Wij zaten in bus No.2 waarin verschillende niet-Puttenaren reisden. Allen die zich opgaven voor deze lange reis waren present. Ds en Mevr. Kwakkelstein traden voor ons als leider op, al waren we ons nog niet bewust wat hun gezelschap voor ons betekenen zou. Via Garderen – Apeldoorn – Enschede gingen we vol goede moed op reis. Zonder ongelukken hoopten we ’s avonds om half negen op de plaats van bestemming te zijn. Een luxe wagen met de Burgemeester van Putten en twee artsen vergezelde ons en regelden het verloop van de reis. Even door Goor, gaf onze bus het op, waarna bus No.1 ons op sleeptouw nam tot aan de grens waar een reserve bus ons zou opnemen. Het begon te schemeren. De Geldersche achterhoek werd zichtbaar. We zagen hier ook een prachtig stukje natuurschoon van de Deldensche konijnenbossen. Met een slakkengang reden we door tot Denekamp, waar we in een hotel ons konden verwarmen bij een stralende kachel en een kop koffie. Alles was hier prachtig ingericht. De Burgemeester maakte hier met alle reizigers even kennis, waarna hij met de andere twee bussen vertrok naar de grens om alles voor de controle te regelen. Ongeveer een uur later vertrokken wij in de andere bus ook naar de grens. De verpleegster in onze bus bleek werkelijk niet overbodig. Ieder kon een zak krijgen om eventuele onpasselijkheden in te deponeren, of een tabletje voor de hoofdpijn, een pepermunt en Eau de cologne om wat op te frissen. Om kwart over negen waren we aan de grens.
De grensbomen waren dicht. De Burgemeester met zijn staf liep heen en weer. De papieren van de bus werden nagezien. De andere twee waren al klaar en vertrokken toen wij aankwamen. We moesten allemaal uit de bus. Door de Ned. Douane werd onze pas nagezien, dit was pijnloos. Alles was in orde. De grensbomen gingen los en daar stonden we weer, nu voor de Duitse controle. Weer wordt alles nagezien. Door ons wachten op de reservebus vanmorgen, misten we de moeilijkheden van onze voorgangers en reden we kwart over tien het moffenland in. Niet dat we bang waren, maar toch is het vreemd als je voor het eerst je vaderland verlaat en in een land komt waarvan je zoveel angst en ellende ondervonden hebt. Wij zagen Duitsland. Het verschil met ons eigen land viel direct op. Een armoedige indruk kregen we. De huizen verveloos met kleine ramen, stukjes land afwisselend met bos, bouw en weiland met mager vee, nog vernielde bruggen, vrouwen werken op het land. Magere paarden trekken lange wagens voort. Appelbomen staan er langs de hoofdweg, dan de eerste plaats NORDHORN, waar veel fabrieken staan voornamelijk textiel met wat rommelige arbeiderswoningen in straten. Via Emsdorf over het riviertje Ems en het Emskanaal over de bekende oorlogsbruggen, reden we weer door het zelfde armoedige land. Kinderen droegen hun school of boodschappentas op de rug als een ransel, schamel gekleed met een soldatenpet op.
verder weer stukken land tussen bos en heide met boerderijen. We zagen als bij ons knollenveld met mergkoolstengels, ook nog stukken tabak waar de slechte Duitse sigaren van worden gemaakt. Door Tonningen, een vette smerige stad, kregen we wat hogere streek die meer heuvelachtig wordt. Kloppenburg is de eerste stad die wat beter is, allerlei artikelen lagen hier uitgestald. Het is nu twaalf uur, nog 34 Km. De wegen waren niet breed, maar ze reden best. Het verkeer was hier niet druk. Een enkele dieselwagen met 2 of 3 aanhangers en een enkele fietser die zich snel weet te bergen als een auto dicht bij hem komt. De beloofde koffie kwam op tijd. Alles stond klaar. Het was een pittig bakje waar we graag wat suikerklontjes en melk bij hadden omdat ze je in de mond stremde. Tien over één stapten we weer in de bus. Werkelijk verkwikt en vol nieuwe moed met een vooruitzicht van nog negen uur rijden. We kwamen nu in wat bewoonder streken, de huizen waren wat beter, de bebouwde heuvels waren goed verzorgd. Dan grote moderne gebouwen. Deldenhorst. Maar het waren kazerne’s, toch viel het mee, een groot ziekenhuis stond erbij, mooiere huizen met parken er voor, zelfs een fietspad langs de weg. Zo naderden we Bremen, het verkeer werd drukker, autobussen reden hier met aanhangwagens.
Bremen is een grote stad met veel torens en fabrieken, trams reden door de straten. Hier zagen we voor het eerst de gevolgen van de oorlog. Grote puinhopen laten hier nog onopgeruimd. We reden langs de Wezer met aan de andere kant de gebombardeerde huizen. Verschillende fabrieken waren weer herbouwd, o.a. de Grote Borgward-fabrieken. We zagen nu dat er niet alleen woonhuizen gebombardeerd waren. Een kolossale bunker was ingericht in een groot hotel. Een groot tramstation stond nog zonder dak. Het weer was prachtig, het zonnetje scheen warm. We kregen nu de grote autobaan naar Hamburg. Een brede weg met vier banen. We waren nu juist op de helft van de reis, vertelde onze leider. Om beurten gaven we een zucht. Het was in de bus tamelijk warm. Ondanks het pogen van de 2e chauffeur bleef het warm. Hij bleek er een liefhebber van te zijn. Tijdens het dutje dat hij deed stopte men hem warm onder de dekens, zodat hij zwetend ontwaakte. We reden nu door prachtig heuvelland met uitgestrekte grasvelden, waar een kudde schapen graasden, bewaakt door de herder met zijn hond. Prachtig heuvelland, begroeid met bos en heide, of landerijen er tussen. Het vroeg onze aandacht. Mooi is de natuur, groots en wijd, wat voel je je dan klein tegenover de natuur, hoe groot moet Hij wel zijn die dit alles schiep.
Honderd K.m. reden we door hetzelfde landschap heuvel op, heuvel af met grote vergezichten. Het maakte je moe. Dit was de reis van Bremen naar Hamburg, een grote stad met honderde fabrieksschoorstenen en bogen van bruggen over de grote rivier, de beneden en boven Elbe, waar we over gingen. Hier werd het normaal druk verkeer. Grote fabrieksgebouwen en duizende noodwoningen verrijzen hier. Dan ontzettende puinhopen. Bergen puin en straten verbrandde huizen. Twintig minuten reed onze bus door deze verwoesting heen. Dat was dus oorlog, ellende en puin.
Druk werd er aan gewerkt. Hier en daar verrijst een nieuw gebouw. Jaren zullen er nog nodig zijn voor dit alles weer in orde is, tientallen jaren. Even door Hamburg kregen we weer koffie, ditmaal nog pittiger dan ’s middags. Met veel suiker en melk; het was een verkwikkende dronk. Om half zes vertrokken we weer voor de laatste etappe van vijf uur rijden. Chauffeur No.2 had het stuurrad overgenomen. De zon ging onder, de maan nam haar taak bescheiden over.
Daar het nu donkerder werd, zagen we niet veel meer van wat er buiten was. Wel dat het nog heuvelachtig was met bossen en heide en bebouwde akkers er tussendoor. Ramsted en Neu-Munster lieten ons niet veel meer zien dan verlichtte etalages. Het scheen dat hier niet veel vernield was.
We voelden nu dat we ver van huis waren, ook dat we meer op elkander aangewezen waren, dit bleek uit de gesprekken die er waren. We praatten met elkaar over de puinhopen, over de mensen die er bij omkwamen, over onze mannen en jongens die omkwamen in dit land, over wraak en vergeving, over de verlatenheid die onze geliefden gevoeld zullen hebben, maar ook dat ze aan elkander gehecht waren. Het was of wij daar iets van konden voelen, nu we ver van huis met elkander er over spraken. Onze bus reed de hele dag alleen. Door de pech van vanmorgen, waren de anderen ons steeds vooruit gebleven. Door Remsburg over het Kanaal van Kiel reden we weer tot Sleeswijk door, nog 35 K.m. van de Deense grens. We meenden dat we er zowat waren. Als de grenscontrôle ons niet op zou houden nog maar anderhalf uur.
Dan een mooie stad, Flensburg, brede straten, mooie huizen in Noorse stijl. Rechts schittererde de Flensburgerfjord in het maanlicht nog even en daar was de grens. De andere bussen stonden er nog voor, zij hadden scheen het op ons gewacht, voor ons viel de controle weer mee. ’t Ging werkelijk vlot. Dan de Deense controle. Het bleef altijd een beetje spannend. Dit keer niet zonder redenen.
De Denen kunnen goed tellen, dat bleek direct. We hadden onze pleegzuster niet op de lijst, dus was er één te veel. Zij moest mee. Het bleek echter gauw dat de beambten geen prijs op haar stelden, zodat ze toch doorgestuurd werd.
Nog even rijden en daar waren we er. We werden verdeeld over 2 hotels vlak bij elkaar. Het was boven verwachting. Alles luxe en modern ingericht. Dit was dus de Deense smaak, die beslist niet voor de Hollandse onderdoet.
Daarn volgde de verdeling der slaapgelegenheid. Eerst werden de driepersoons kamers verdeeld, dan de tweepersoons en dan de eenpersoons. Na bezichtiging van onze slaapplaats die af was, twee kruiken in bed en electrisch verwarmd, kwam de lunch. Deze smaakte heerlijk, al was het bloemkoolsoep vooruit met aardappelen en ragout.
Ds Kwakkelstein opende en sloot de tafel en dankte met ons voor de behouden reis, die lichamelijk zo veel van ons vroeg en bad om kracht voor de moeilijke reis van morgen, die geestelijk zoveel van ons vragen zou. De schriftlezing wees ons naar boven de bergen, vanwaar de hulpe komen zal. Hierna zochten we ieder onze slaapplaats op en wenstten elkaar goedennacht. Het was half 12.
2e. dag.
’s Morgens zeven uur werden we gewekt door een tik op de deur. Gekleed en gewassen gingen we naar beneden. Om acht uur stond de broodmaaltijd klaar. Zij was smakelijk neergezet met flinke belegging en een gekookt ei. Na afloop wandelden we nog even rond. Het was een prachtige morgen, de zon scheen helder over het Fjord vlak voor ons hotel. Aan de overzijde zagen we het heuvelland van Duitsland met de stad Flensburg liggen. Dit was zo prachtig, dat we het niet gauw konden vergeten. Het was hier een echt vacantie-oord. Dan kwamen de bussen weer voor en stapten we in. Nu konden we iets van Denemarken zien. Prachtig bebouwd heuvelland afgewisseld met grasland, waar zware rode koeien op graasden. Zo reden we weer naar de grens van Duitsland, richting Ladelund ongeveer 50 Km. De grenscontrôle vroeg een uur; kwart over tien reden we Duitsland weer in. Door de donkerte van gisterenavond hadden we van deze omgeving niet veel gezien. Nu kwamen we door de heuvels die we ’s morgens aan de overzijde der fjord zagen. Ook Flensburg dat op heuvels gebouwd is, was prachtig, in een straat klommen we wel 100 meter.
Nu gingen we richting Patburg. Het werd minder heuvelachtig. ’t Was hier weer niet zo best. Het land slecht verzorgt. Ouwe boerderijen met verwaarloosde rieten daken versieren het vlakke land. Geen hooibergen of landbouwschuren staan hier, alles staat maar zo buiten. Aan alles zagen we weer dat dit een uithoek van Duitsland was. De wegen waren ook hier prima in orde. Ineens sloegen we links af. Ladelund 4 Km. staat er op een bordje. We werden allen stil als we over die hobbelige grindweg reden. We kwamen langs wat barakken, gebouwd op een heideveld tussen het slechte land. Dat is het kamp. Dan het dorp. Wat te zeggen als je uit de bus stapt. Het was alsof de ramp zich weer voordeed. Stilzwijgend drukte Pastoor Meyer ons allen de hand. De klok van het Kerkje begon te luiden, waarna we hem volgden in het Kerkje. Ruim de helft was door ons gevuld, het achterste door de Evang.Luth.Gemeente van Ladelund. Het was prettig ingericht met ruime banken, zelfs pijpen met centrale verwarming. Dan betreedt ds Kievit de kansel en bind met ons om sterkte voor deze ogenblikken, vraagt kracht om het menselijke dat vooral op de reis weer bovenkwam te bestrijden en alleen naar wat het Woord van onze God zegt, te luisteren. Hij leest Ps. 84 en zegt dat hij geen preek zal houden maar een woord van troost nu wij het zo nodig hebben. De lange tocht die ons voerde door vreemde landouwen in verwoeste steden was een tocht achter die andere aan die hem ook maakte onder zoveel zorgelijke omstandigheden, een tocht naar dit verlaten land. Sommigen maken hem reeds voor de 2e maal.
Nu zijn we hier om te denken aan hen die niet terugkwamen. Hij vindt het zo treffend dat ook hier evenals in Putten een toren staat die ons naar boven wijst aan de hand van Ps.84. de psalm die zij gezongen hebben bij hun vertrek uit Putten, van kracht tot kracht steeds voort, is waarheid gebleken in de moeilijkste ogenblikken, ja tot in den dood. Welzalig ons, als wij vandaag onze sterkte in den Heere hebben, dan zullen we, al is het maar net, het kunnen dragen. Dat het toch een weldaad is, dat we nog zien mogen waar onze mannen en zonen, broers- en verwanten ter aarde besteld zijn.
Dan zullen ook hier voor ons de gebaande wegen zijn die er ook waren voor hen die hier gestorven zijn. Het doel van ieders leven is dat we over de gebaande wegen door deze wereld gaan naar het eeuwig leven, zij dat de bede van ons hart. We zongen samen dit vers. Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort. Elk hunner zal in ’t zalig oord van Sion haast voor God verschijnen. Ds. Kwakkelstein las uit de Openbaringsbrief de vraag. Deze met hun lange klederen gewassen in het bloed des Lams, dat bloed der besprenging dat betere dingen spreekt dan dat van Abel.
Ook deze bodem waarop we staan is doordrenkt van bloed, onschuldig vergoten bloed, dat vergoten wed door Kain, dat ook naar den hemel riep om wraak. Die roep vindt weerklank ook in ons hart, dat is te verstaan. Het beste werd uit ons leven weggenomen door wrede hand. Als we hier echter zo staan en weer zo gaan met niets dan verdriet en wraak in ons hart, dan blijven we arm en ongetroost. Wij moeten vandaag opzien naar het werkelijke onschuldig vergoten bloed van Christus, dat ons betere dingen spreekt dan dat van Abel, dat onschuldig vergoten werd voor ons schuldige zondaren.
Ge weet wat het zeggen wil, een man, een vader, een broer, een zoon te verliezen, en God gaf zijn enige Lieve Zoon om ons zondaren te verlossen van zonde en straf. Dat bloed spreekt ons niet van wraak maar van liefde en trouw voor ons en onze vijanden. We mogen niet blijven zien op het onschuldig bloed van Abel, dan kunnen we nooit instemmen met het lied dat zij die ons voorgingen, thans zingen voor den troon van God.
Boven hun graf staat een kruis dat ons spreekt van het kruis van Hem, wiens bloed betere dingen spreekt. Gelovend in dat kruis gaan we heen, strijdend tegen het verdriet maar met innerlijke vreugde zingend wien heb ik nevens u omhoog – wat zou mijn hart wat zou mijn oog – op aarde nevens u toch lusten – niets is er waar ik in kan rusten – bezwijkt dan ooit in bittere smart – of bange nood mijn is vlees en hart – Zo zult gij zijn voor mijn gemoed – mijn rots mijn deel mijn eeuwig goed. Samen zongen wij ook deze psalm, wat onvergetelijk zal blijven. Hierna sprak ds. Meyer ons toe met ds. Kievit als tolk. Mijne broeder, nu bent U in het land waar uw vader, zoon en broeder zoveel nood hebben doorgemaakt en waar uw verwanten de ogen sloten voor de eeuwige slaap. En nu moet ik in deze ure een woord spreken dat zo moeilijk te vinden is. Toen ik in die vreselijke herfstdagen van 1944 uw vaders, zoons en broers op dit Kerkhof bracht, heb ik aan u gedacht.
Toen hebben wij hier voor U gebeden omdat we wisten dat nu de grote droefheid voor U gekomen was. Meerdere malen heb ik de commandant erop gewezen en gezegd, dat eens die ouders en verwanten komen zouden en aan mij vragen zullen waar hun jongens zijn. En nu is die dag gekomen. Nog even en dan staan wij aan de graven waar ze liggen met de hoofden naar het Oosten, om dat we weten, waar in het Oosten ons Heiland verrees. Waarmede zullen wij U troosten, wat zullen wij U meegeven als gij van hier zult gaan. Zult ge dan troost kunnen meenemen. Geen mensenwoord zal ik U meegeven omdat mensenwoorden nooit de smart kunnen wegnemen. Alleen Hij, wien de wonden geslagen heeft, kan U genezen. Daar staat in de Hebreenbrief, dat we geen Hogepriester hebben die geen medelijden met ons kan hebben, maar dat hij ons barmhartigheid wil geven te juister tijd. De Via Dolorosa, de lijdensweg des Heilands is ook onze weg. Zijn lijdensweg leidde hem en ons tot de eeuwige heerlijkheid. Kan deze gedachte ons troosten. Nog even en dan staan we bij de graven. Komt dan de gedachte bij ons op “De hemel is hoog en God is ver. Dan wil de medelijdende Hogepriester ons troosten en treuren we niet onder het droevig noodlot als de heidenen, maar onder de doorboorde handen van onze Hogepriester. Hij troont hoog boven ons en is ook midden onder ons tot in der eeuwigheid. Vandaag zult gij weer terug denken aan de afscheidsuren hoe zij zingend de gevangenschap in gingen. Oude wonden bloeden. Maar ik weet dat uw smart ook Jezus smart is en onze lijdensweg zijn lijdensweg is waarop hij naast ons staat.
Hoe ongelooflijk is die boodschap, Jezus is bij ons, staat midden onder ons. Zullen we dit alles geloven? Dit is geen dweping of mening, mar het staat vast in de heilsgeschiedenis. Christus heeft met en voor ons geleden tot aan het kruis uit medelijden als Heer en God en als broeder, dat is onze belijdenis. Daarop moeten we ons hart zetten. De Heere Christus is ons gelijk geworden, heeft tranen laten vloeien, heeft bloed gezweet. Alle droefheid had hem aangegrepen. Hij kent ook ons lijden, heeft medelijden met ons, ook nu Hij verhoogd is. Hierin ligt nu bij het zien der graven een grote troost, de grote troost die er ook was in de vorige jaren. De medelijdende Hogepriester was ook in Amersfoort, in Neuegamme en hier in Ladelund. Dit heb ik ook van hen gehoord, dat ze getuigden van het Gods vertrouwen dat ze uit Putten hadden meegebracht. Het is voor U een moeilijke weg om hier te komen en om weer te gaan, maar denk dan aan die medelijdende Hogepriester, onze weg zijn lijdensweg. Daarom op naar Golgatha. Onze lijdensweg met het boetvaardig geloof drijft ons tot Hem, en Zijn medelijdend Hogepriesterlijk hart drijft Hem tot ons. Ik weet dat Duitse broeders u dit grote verdriet hebben aangedaan. Maar God zal ook hen kunnen vergeven als zij vluchten tot den troon der Genade die nog eeuwig staat. Jezus Christus is de waarachtige brug tussen Holland en Duitsland. Hij is de brug tussen U en ons. Christus lijdensweg was onze lijdensweg, Hij lijdt voor ons. Amen.
Een zangkoor met ds. Meyer als dirigent zong hierna enige verzen. Ds. Juhl sprak hierna namens de Evang.Lutherse Kerk in Sleeswijk Holstein met ds Kwakkelstein als tolk. Geliefde broeders en zusters uit Holland. Uit naam van de Evang. Lutherse Kerk wil ik in aansluiting op het geen gij boven Uw graven geschreven hebt, God zal alle tranen van Uw ogen afwissen, U ook troosten met Joh. 16 U te wijzen op, en in die dag zult gij mij niets vragen. Hoe groot is Uw verlangen geweest tot deze dag dat ge aan de graven van Uw geliefden zoudt staan. Moge uit dit bezoek door U veel kracht medegenomen worden als ge weer naar huis gaat. Het zware verdriet zult ge ook nog meedragen. De eigenlijke vragen blijven toch onbeantwoord op deze dag. Daarom vraagt deze dag en wil zij een heenwijzing zijn naar die grote dag als alles zal worden opgeklaard, als de eeuwigheid het antwoord geeft op de tijd, het antwoord ook op de graven van Ladelund. Wat zal dat zijn. O grote dag, alles opgelost, alle vragen opgelost in Gods eeuwig licht dus geen vragen meer en geen aanklachten meer – geen bitterheid meer over het onbegrijpelijke – geen opstand meer – alles opgehelderd, overal het Ja op. O Groot woord dat God en mens verbind, dat grote dat tijd en eeuwigheid verenigd, dat grote dat die dag en vandaag samenbind. En alle tranen afgewist, dat is een werk Gods dat hij voor zichzelf houd. Dat grote werk doet hij alleen. Afwissen van tranen een heilig werk, dat wij niet kunnen. En hij zal het doen, van allen die hier rusten, van Uw ogen van vandaag, ja van al de dagen zijner kinderen. Geen spoor zal er overblijven, het kleinste zelfs niet. O, niet meer te kunnen wenen omdat alle grond er voor weggenomen is. Alleen maar vreugde, zaligheid, heerlijkheid in alle eeuwigheid Amen.
Ds. Kwakkelstein bad met ons het Onze Vader, dat ons zeer bijzonder in deze ure verhief boven het menselijke gevoel, zodat wij van harte mee konden bidden, ook het Vergeef ons onze schulden, omdat we vergaven onze schuldenaren.
Toen zijn we de graven gaan zien, achter het Kerkje. Ze waren goed verzorgd, met rozenstruiken en mosbeplanting. Ds. Meyer las ons uit zijn beeerdigingsboek de namen voor van de Puttenaren die hier begraven liggen en wees het graf aan van ieder die hier lag. Hieruit bleek duidelijk hoe precies hij alles genoteerd had en hoe hij door christelijke barmhartigheid gedrongen, dit droeve werk gedaan heeft. De burgermeester van Putten sprak ons toe en legde uit naam van het Gemeentebestuur een krans op de graven. Na afloop werden we door de Kerk van Ladelund op voortreffelijke wijze verzorgd. We kregen warm eten opgediend in een grote zaal, goed vlees met aardappelen en rode kool. Ds. Meyer leidde de tafel. Na verschillende toespraken van enkele Duitse afgevaardigden, dankte burgermeester Ufford de Kerk van Ladelund voor het verzorgen der graven.
Hierna werd besloten dat er een bus naar Husum zou rijden waar ook nog verwanten lagen van verschillende Puttenaren. De rest zou dan de middag in Ladelund doorbrengen en aan ds. Meyer alles nog eens kunnen vragen, de begraafplaats gaan bezoeken, het kamp gaan zien, tot de anderen uit Husum terugkwamen. We vertrokken dus uit Ladelund over smalle grindwegen door landerijen, verderop weer over heuvelland, aan de rechterkant ligt de Noordzee te schitteren in de zon. Voor Husum zagen we een grote kudde kaalgeschoren schapen die voortgedreven werden naar de markt of slachtplaats in Husum. Dit is een flinke stad wel wat rommelig, maar er gaat wel wat om. Na enig zoeken komen we bij het grote Kerkhof van de Evang. Lutherse Kerk van Husum. Hier werden we niet officieel ontvangen. Wel kregen we van de opzichter een lijst waarop alle namen vermeld stonden van de Hollanders die hier begraven waren met de datum en uur van overlijden en begraven. Achter op dit Kerkhof staat een groot kruis op vier bedden waar ongeveer 200 Nederlanders liggen die in het kamp dat er vlak bij is, omkwamen. Aan de hand van de lijst worden de namen opgelezen van de Puttenaren, waarna de burgermeester ook hier namens het gemeentebestuur van Putten een krans neerlegde.
Ds. Kwakkelstein wijst ons naar aanleiding van de openbaringsbrief op het laatste oordeel als de boeken zullen worden geopend en dat dan zal worden geopenbaard dat zalig de doden zijn die in den Heere stierven en beleden we samen met de 12 artikelen ons geloof in de opstanding uit de doden. Om kwart over vijf vertrokken we weer van dit kerkhof dat veel graven heeft waar de naam Petersen voorkomt. Er waren verschillende arbeiders bezig de graven te verzorgen wat ook hier netjes gedaan wordt, ook van de Hollandse graven. Om zeven uur waren we weer in Ladelund waar weer koffie en gebak klaarstond. De anderen hadden de gehele middag met ds. Meyer en zijn gemeente doorgebracht, en hen leren kennen en waarderen. Als Christenen die aan onze verwanten die hier leden en stierven de laatste eer bewezen.
De dank van ons allen kwam duidelijk uit in het hartelijk afscheid dat ds. Meyer ontving namens zijn gemeente. De burgermeester zegde de Kerk van Ladelund een vaas toe waarop aan de ene kant de toren van Putten zal staan en aan de andere kant die van Ladelund als blijvende herinnering aan de bewezen hartelijkheid, jegens hen die hier omkwamen en ons die hier vandaag vertoefd hebben.
Hierna drukten we allen de hand van ds. Meyer die zichtbaar geroerd van ons afscheid neemt door vlak voor ons vertrek nog even in elke bus ons een goede reis wenst en ons Gode beveelt. Het was een moeilijke dag die ons levenslang bij zal blijven. Vooral voor moeders en weduwen. Alles komt bij zulk een afscheid weer boven.
De reis naar Kollund was een rit van veel gedachten en weinig woorden. Er was veel dat ons beroerde, we hebben gezien waar zij het laatst leefden, we weten waar ze begraven liggen, maar ondervonden ook dat onze God ons ook nu niet alleen liet, maar ons ook deze dag sterkte tot deze voor veler onzer, zwaarste dag van hun leven, en ons ook de troost niet onthield. Ook vandaag waren de wegen gebaand door het bloed des kruises. Het oponthoud aan de grens door de Duitsers was weer ergerlijk. Ze hadden weer nieuwe voorraad papier en hadden weer anderhalf uur nodig voor alles klaar was, de Deense controle was zeer snel, zodat we om half tien weer in ons hotel waren. Daar stond weer warm eten voor ons klaar, het smaakte weer best. We hadden nooit kunnen denken dat zo’n grote reis zo verzorgd kon zijn. We hebben nergens gebrek aan gehad, de verzorging was in alle opzichten af. Na het eten werd ons door de directeur van het hotel nog eens gratis koffiemaaltijd met gebak aangeboden. Ds. Kwakkelstein bracht hem namens ons de dank over, ook aan het personeel voor de zorgvuldige behandeling, die voor ons allen een verrassing was. We wensten elkaar goedennacht en zochten onze slaapkamer weer op. Daar lagen weer twee warme kruiken te wachten, ook was de kamer weer electrisch verwarmd, ook hieruit bleek het warme medeleven, dat we hadden van de Denen die zelf zoveel geofferd hebben voor hun vrijheid.
’s Morgens zes uur moesten we weer gereed zijn om de tocht terug te beginnen die de hele dag weer opeisen zou. We hoopten op een behouden vaart.
3e dag.
’s Morgens zeven uur zaten we weer aan de broodtafel die weer smakelijk stond aangericht. Ds. Kwakkelstein las ons van het Godsvertrouwen uit de brief van Paulus dat geen honger of gevaar of zwaard, ja niets ons scheiden kan van de liefde Gods in Christus Jezus. Hij bad om een behouden thuiskomst. Om tien voor acht vertrokken we weer, voorzien van een lunchpakker, waarvan de belegging niet wat dikte betrof voor de boterham onderdeed, naar de grens.
De Deense controle is weer oké. Dan de Duitse heren, waar we weer erg lang van konden genieten. Twee uren wachten en dan de verrassing, nog een half uur en dan vertrokken we. Eindelijk waren we geholpen en begonnen we de lange reis, eerst 170 km. naar Hamburg langs dezelfde route, omdat we deze streek nu nog bij licht doorgekomen waren, en zagen we nu ook de schoonheid van deze streek, reden langs het Fjord en zagen we ons Hotel in Denemarken liggen.
Het zonnetje scheen en schitterde in het fjord, belichtte het begroeide heuvellandschap in prachtige kleuren van de herfst.
Door de mooie stad Flensburg reden we flink door in een trek naar Hamburg. Daar werden we opgewacht door een wagen van de Unielever die ons door de stad naar een groot hotel bracht, waar we meesterlijk werden onthaald op een warme maaltijd, die ons gratis werd aangeboden. De bediening ging erg vlot, eerst soep, daarna aardappelen, flink stuk vlees met doperwten en wortelen, vette jus, daarna pudding, bier of kogelflesje, naar believen, een portie ijs met koffie achteraan.
Het bleek dat velen van ons wegens plaatsgebrek niet meer aten.
De burgermeester dankte de directeur voor zijn royale ontvangst die meer was dan een vriendelijk gebaar.
Om half vier vertrokken we weer over de grote bruggen over de Elbe langs het hoofdbahnhof en een markt met worst, dan grote gebouwen waarvan de meeste in elkaar gebombardeerd waren, richting Bremen.
Hier reden we weer op de grote verkeersweg waar we flink opschoten. Even door Bremen in Wildthaus kregen we weer een kopje koffie. Dat smaakte weer best. Nog drie uur en dan hoopten we weer de Hollandse grens te zien. Het is nu kwart over zeven. Met goeden moed en vlug reizen viel dit mee, half tien stonden we weer bij de Duitse douane. Dit ging bijzonder vlug. Ze gingen dit keer ook eens tellen en hadden er ook een te veel, dat klopte want er was er werkelijk een te veel, maar bij hertelling was het weer een minder. We hoorden dat er in Nederland in de krant stond, dat wij zo veel moeite van de Duitsers hebben ondervonden en dat zij er woedend om waren.
We raakten nu weer wat meer op dreef nu we weer in Holland kwamen. Om kwart over tien reden we weer naar Denekamp, maar daar was niet meer op ons gerekend. Even verder kochten we dan nog een kop koffie, waarna we instapten voor het laatste stukje naar Putten. Daar werden we in het Puttertje onthaald op koffie en gebak, en werd door verschillende dank gebracht aan de Burgermeester en aan allen voor het welslagen van deze reis, en bovenal aan God die ons vergezelde op deze lange moeilijke reis en ons behouden thuis bracht.
Hierna ging een ieder naar zijn huis met de dankbare herinnering aan hetgeen wij gezien en gehoord hadden van hen die ginds in het verre Duitse land het leven lieten voor het Vaderland.