Eerste Pelgrimage: 1950
Na de bevrijding van ons land in mei 1945, werd er een commissie gevormd, die een zoektocht zou organiseren naar de weggevoerden van de Puttense razzia.
De ene groep die vertrok naar het zuiden van Duitsland, had geen succes. De andere groep, die naar Noord-Duitsland vertrok,bestaande uit onderwijzer Nijenhuis, restauranthouder van ’t Puttertje, de heer Punt, tandarts Lourens en huisarts Lenstra, had meer succes.
In het kleine dorpje Ladelund, pal op de Duits-Deense grens, werden ze hartelijk ontvangen door Pastor J. Meyer. Van 1 november tot en met 16 december 1944 was daar een buitenkamp van het KZ Neuengamme gevestigd. De ongeveer 2000 gevangenen moesten onder onmenselijke omstandigheden zware dwangarbeid verrichten. Ze werden tewerk gesteld aan de zgn. Friesenwall. Een tankgracht van 4 meter breed en 2.75 meter diep. Kilometers lange tankgracht uitgraven in de loodzware klei van Sleeswijk-Holstein, in het noorden van Duitsland. Daarbij kwamen in die anderhalve maand 300 gevangenen om het leven. Overleden ten gevolge van de vele ontberingen, waarvan 110 van de razzia van Putten.
Op dringend verzoek van Pastor J. Meyer kregen ze een christelijke begrafenis. In negen massagraven op het kerkhof liggen ze daar in die uithoek van Duitsland begraven, achter het mooie kleine kerkje van de Evangelisch-Lutherse kerk van Ladelund. Pastor J. Meyer had al in het kerkelijk notulenboek op oudejaarsavond 1944 geschreven, dat hij na de oorlog zou streven naar “verzoening over de graven” met het dorp Putten. Dat moment van verzoening brak aan in 1950. In Putten leefde het verlangen bij veel nabestaanden een reis naar de graven te brengen in Ladelund. In tegenstelling tot het hoofdkamp Neuengamme, waar de slachtoffers gecremeerd werden, kon men in Ladelund wel de graven bezoeken.
Er werd een comité gevormd: “Tocht familieleden oorlogsslachtoffers naar Ladelund”.
Op de oproep tot deelname aan deze reis gaven zich 108 personen op. Van elke getroffen familie mochten twee personen meereizen. Voor deze reis had het college van B en W van Putten in een brief van 6 september 1950, gericht aan de minister van Binnenlandse Zaken, een verzoek ingediend voor subsidie. In deze brief ging het college nog uit van 200 nabestaanden, die zouden afreizen naar Ladelund.
Het reisbureau Lisonne-Lindeman had zich bereid verklaard de organisatie van de voorgenomen reis tegen kostprijs te berekenen. De kosten zouden ongeveer 70 gulden per persoon bedragen, zodat de totale kosten geraamd werden op 14.000 gulden. De slotzin van de brief van het college luidde: “Tenslotte willen wij Uwe Excellentie erop wijzen, dat de ramp, die onze gemeente destijds getroffen heeft, wel een zeer uitzonderlijke plaats in den lande inneemt, zodat naar onze mening geen vrees behoeft te bestaan, dat het toekennen van een bijdrage van Rijkswege voor het beoogde doel consequenties met betrekking tot andere gemeenten met zich behoeft te brengen”. Per brief van 14 oktober 1950 kwam het antwoord van het Ministerie van Binnenlandse Zaken: “Naar aanleiding van Uw terzijde vermeld schrijven deel ik u mede, dat, alhoewel de Regering niet uit het oog wil verliezen, dat de ramp, welke Uw gemeente destijds getroffen heeft, uitzonderlijk zwaar is geweest, zij van oordeel is, dat inwilliging een precedent schept en consequenties in andere gevallen met zich mede zal brengen, welke zij niet meent te kunnen aanvaarden”. …
“Hierop een uitzondering maken voor hen, die deel uitmaken van de groep nabestaanden van slachtoffers van de ramp, welke de bevolking van Uw gemeente trof, acht de Regering waar het hier gaat over een bedrag van niet minder dan 14.000 gulden niet mogelijk, aangezien in elk individueel geval volkomen dezelfde gevoelens en motieven aanwezig zijn als voor hen voor wie U de Rijksbijdrage vraagt”. Uiteindelijk kostte de reis voor de 108 deelnemers 40 gulden per persoon. De deelnemers moesten zelf 15 gulden bijdragen en de rest werd betaald door de Ned. Herv. Kerk en Gereformeerde kerk in Putten en het comité: “Enschede helpt Putten”.
Dit comité “Enschede helpt Putten” organiseerde al in 1945 voor de kinderen in Putten een Sinterklaasfeest. Ruim 2000 gezinspakketten werden op 5 december 1945 uitgereikt. In de pakketten zaten speelgoed en kledingstukken.
De bijeenkomst werd georganiseerd in de “de zaal van Simon”, een soort dorpshuis. Kort na de Tweede Wereldoorlog heeft de Ned. Herv. Kerk dit gebouw opgekocht en er een kerkelijk centrum van gemaakt, met de naam “Rehoboth”. Nu, anno 2011, staat er een supermarkt.
Dit is ook de reden geweest dat van het Touringcarbedrijf en Reisbureau Jan ten Barge NV uit Enschede drie bussen werden ingehuurd. Uit archieven blijkt, dat dit bedrijf bepaalde kosten die onderweg gemaakt werden niet betaalde.
Later, soms met een vertraging van een paar jaar, bleek dat onze burgerlijke gemeente alsnog voor bepaalde kosten moest opdraaien. Zo bleek dat op de terugreis in Denekamp, in Hotel Kampbeek er nog een rekening van 46,85 gulden openstond voor 142 koppen koffie! Het organisatiecomité “Tocht familieleden oorlog slachtoffers naar Ladelund” besloot niet te overnachten “in het land van de vijand”, maar net over de grens in het Deense Kollund, waar twee hotels waren afgehuurd. In Fjordhotel 50 personen en 66 personen in het Kollundhotel. Tijdens deze gedenkwaardige tocht reisden ook de Puttende dominees L. Kievit van de Ned. Herv. Kerk en L. Kwakkelstein van de Geref. Kerk mee, net als hun echtgenotes. Ook drie leden van het opsporingscomité, te weten de heren Nijenhuis, Lenstra en Lourens maakten de tocht mee. Ook zuster Heystek en de sociaal werkster mej. G. van de Zanden maakten deel uit van het gezelschap. Burgemeester Jhr. Mr. Quarles van Ufford reisde apart. Hij werd vervoerd in een auto van garage A. van Rossum. De kosten van deze huurauto 150,10 gulden werden door de gemeente betaald.
Op de heenreis op 23 oktober 1950, kreeg één van de bussen pech, zodat men niet in konvooi verder kon.
De Nederlandse douane was op de hoogte gesteld van de tocht en deden niet moeilijk bij de grens.
Anders gesteld was het met de Duitse douane, die de betreffende reispapieren nauwgezet onderzocht. Het duurde uren voordat de reispapieren werden teruggeven. Zelfs de uiteenzetting van burgemeester Jhr. Mr. Quarles van Ufford mocht niet baten.
De Puttenaren kregen zelfs te horen van enige Duitse douanebeambten dat ze “partizanen” waren geweest in de Tweede Wereldoorlog.
Dit heeft het toenmalige gemeentebestuur van Putten hoog opgenomen. Ze beklaagden zich over de zeer onheuse behandeling bij de Nederlands-Duitse grens bij de Nederlandse regering.
Deze diende een aanklacht in bij de Duitse regering en het gevolg was, dat enige douanebeambten een zware reprimande kregen.
Na een verder voorspoedige reis arriveerde men in de avond in Kollund.
Op dinsdag 24 oktober 1950 bezochten de nabestaanden Ladelund.
Daar werd in de Sankt Petri Kirche een rouwdienst gehouden. Tijdens deze dienst gingen voor de dominees L. Kievit en L. Kwakkelstein uit Putten. Ook de Pastor J Meyer uit Ladelund en het hoofd van de Evangelisch Lutherse Kerk in Sleeswijk-Holstein , bisschop E. Juhl voerden er het woord.
Gezamenlijk zong men o.a. psalm 84, “de razziapsalm”.
Vervolgens werd er een krans gelegd bij de negen massagraven door de Puttense burgemeester namens het Puttense gemeentebestuur.
’s Middags was er een gemeenschappelijke maaltijd in Ladelund, waar de nodige toespraken werden gehouden door Puttenaren en Duitse autoriteiten. De burgemeester van Putten nodigde daar Pastor J. Meyer uit voor een tegenbezoek en zegde een herdenkingsbokaal toe.
Een deel van de groep reisde vervolgens af naar Husum, ongeveer een uur rijden van Ladelund vandaan. Daar werd een bezoek gebracht aan de begraafplaats, waar ook slachtoffers van de Puttense razzia begraven zijn in een massagraf.
In april 1951 stond het tegenbezoek van Pastor J. Meyer op de agenda. Bij velen in Putten leefde het verlangen om de Ladelundse Pastor iets aan te bieden voor de zorg en toewijding die hij aan de massagraven heeft besteed en ook voor de hartelijke ontvangst in oktober 1950 in zijn dorp.
Met zijn vrouw en dochter logeerde hij bij dominee L. Kievit in de pastorie.
Op 25 april 1951 werd er een herdenkingsdienst georganiseerd in de Oude kerk van Putten. De volgende dag stond er een ontmoeting gepland met Pastor J. Meyer in Rehoboth. Tijdens twee momenten van ‘s morgens 10.00 uur t/m 12.00 uur en ’s avonds van 19.00 uur t/m 21.00 uur konden Puttenaren spreken met de Duitse dominee uit Ladelund.
De Oude Kerk puilde uit op 25 april, toen om 19.30 uur de herdenkingsdienst begon.
Pastor J. Meyer legde daar een openlijke schuldbekentenis af in naam van het Duitse volk.
In zijn toespraak – in het Duits – sprak onze burgemeester Jhr. Mr. Quarles van Ufford over de gebeurtenissen van de razzia. Daar, in de Oude Kerk hadden de vrouwen en kinderen gezeten op die angstige zondag. Daar hadden de 660 mannen de nacht doorgebracht in aanwezigheid van ds. C.B. Holland.
Aan het einde van zijn toespraak verwees de burgemeester naar zijn toezegging in Ladelund het jaar daarvoor, “een bewijs van erkentelijkheid en dankbaarheid te willen schenken”. Hij richtte zich tot Pastor J. Meyer:
“Onze keus is gevallen op een gedenkbokaal voor het altaar van uw kerk in Ladelund. Op de bokaal ziet u afgebeeld de kerk van Putten, de achtergebleven huilende moeder of echtgenote, de graven en ten slotte de kerk in Ladelund. Met daarbij in het kristal ook gegraveerd de Latijnse tekst (vertaald): “En God zal al hun tranen afwissen”.
Vanuit onze kerk zijn ze weggevoerd en bij uw kerk hebben ze de laatste rustplaats gevonden.
Ze zijn weggegaan, terwijl ze zongen uit psalm 84. Vertaald in het Duits:
“Sie erhalten einen Sieg nach dem andern, dass man sehen muss, der Gott sei zu Zion”.
Ik heb gezegd: Naar uw kerk vanuit onze kerk. In wezen toch niet twee kerken, maar slechts één kerk: de Kerk van onze Heiland Jezus Christus, de Trooster van alle smarten”.
Pastor J. Meyer nam met een kort dankwoord de bokaal in ontvangst en zegde een ereplaats toe in zijn kerk.
Deze prachtige kristallen gedenkbokaal was besteld door de gemeente Putten bij de N.V. Nederlandsche Glasfabriek in Leerdam.
De kosten van deze kelk bedroegen het voor die tijd hoge bedrag van 200 gulden.
Elk jaar tijdens het bezoek van de sympathisanten van de Stichting Oktober 44 aan Ladelund met Volkstrauertag, half november, wordt deze kelk tijdens de eredienst uit de kluis gehaald en op het altaar gezet van de Sankt Petri Kirche in Ladelund.
Het Duitse dorp waar na zoveel verschrikkingen in de Tweede Wereldoorlog, zulke goede contacten zijn opgebloeid vanaf 1950 met ons dorp.
Toen al een voorbeeld van “verzoening over de graven”, zoals het de wens was van wijlen Pastor J. Meyer.
N.B.: Het reisverslag is het origineel van 1950. Een authentiek document, Er is niets aan veranderd.
De naam van de schrijver van dit verslag is bij het bestuur van de Stichting Oktober 44 niet bekend.
Mocht iemand de naam kennen, dan houden we ons aanbevolen .