GezinsGids d.d. 24 september 2009
Tekst: Lulof Dalhuisen
Het onvergetelijke drama van Putten
Begin oktober is het vijfenzestig jaar geleden dat de
Duitse overheersers in Putten een grote razzia hielden. Honderden mannen werden opgepakt en weggevoerd. Slechts enkele tientallen van hen overleefden de verschrikkingen van de concentratiekampen. Twee teruggekeerden zijn nog in leven. Een gesprek met één van hen.
In de nacht van 30 september op 1 oktober 1944 wordt door leden van een Puttense verzetsgroep bij de Oldenallersebrug op de rijksweg tussen Putten en Nijkerk een auto van de Duitse weermacht beschoten. Bij de aanslag komt een Duitse officier om het leven. Ook een verzetsman wordt gedood. De anderen slaan op de vlucht en verstoppen zich. Als vergelding voor de aanslag nemen de Duitsers op een verschrikkelijke wijze wraak. De vrouwen en kinderen moeten het dorp uit moeten het dorp uit en ruim honderd woningen worden in brand gestoken. Alle mannen tussen de 18 en 50 jaar worden in de kerk gedreven. De volgende dag gaan ze op transport, niet wetend dat de meesten van hen nooit meer terug zullen keren. Bijna 550 mannen komen om. Nog geen vijftig komen er terug. Van hen zijn alleen Jannes Priem (1925) en Jaap van Wincoop (1926) nog in leven.
ZO WEER TERUG
Zittend aan de keukentafel in zijn boerderij in de Arkemeense polder laat Van Wincoop zijn gedachten teruggaan naar de gebeurtenissen in dat laatste oorlogsjaar. Eigenlijk vertelt hij zijn belevenissen liever niet. Met enige schroom komen de woorden over zijn lippen. „Het verhaal is niet onder woorden te brengen. Iemand die het zelf niet heeft meegemaakt, kan het ook niet kan het ook niet begrijpen,” zegt de nog steeds in Putten woonachtige Van Wincoop. „Mijn vader en ik werden die zondag hier vlakbij van huis gehaald met de mededeling dat we ons moesten melden om ons persoonsbewijs te tonen. Wij zouden zo weer terug zijn. Toen wij in het dorp aankwamen, stonden daar verschillende Duitsers met mitrailleurs in de aanslag. Alle mannen werden gedwongen naar de school of de Eierhal achter de kerk te gaan. Later op die dag werden wij de kerk in gedreven.”
Onzekerheid en angst kregen meer en meer de overhand. De hele nacht verbleven de mannen in de kerk. „Het enige wat er door mij heen ging, was de vraag waar ik mij zou kunnen verstoppen. Maar nergens zag ik daarvoor een mogelijkheid. Overal stonden Duitsers met mitrailleurs. Zelfs op de
galerijen hadden ze die dingen opgesteld. In de kerk werden allerlei mededelingen gedaan. Door een politieagent werden ze vanuit het Duits in het Nederlands vertaald. Onder andere werd verteld over de aanslag. Als de daders daarvan zich niet meldden, zou het er niet best voor ons uitzien. Putten
zou worden afgebrand en alle mannen tussen de 18 en 50 jaar zouden worden weggevoerd.”
Een aantal keren werd herhaald dat de straf verminderd werd als de daders zich zouden melden. Ook op maandagmorgen is dat weer het geval, maar niemand meldt zich. Pas jaren later zouden de daders van de aanslag uit de anonimiteit treden en worden hun namen bekend. Op maandagmorgen, als blijkt dat de overheersers hun vreselijke plannen doorzetten, worden de mannen in de kerk bemoedigend toegesproken door dominee C.B. Holland. Ook doet hij een gebed met hen en vraagt hij samen Psalm 84 vers 3 en 4 te zingen. De Duitsers laten het toe en vooral het zingen van het tweede vers ontroert velen. Later op de dag lopen 661 mannen door de Dorpsstraat en de Stationsstraat naar het station van Putten. Daar hebben enkelen nog heel even contact met familieleden.
VERSCHILLENDE KAMPEN
Per trein gaan de mannen naar het doorgangskamp in Amersfoort. „Naar omstandigheden hadden we het daar niet slecht. Door het Rode Kruis werden er zelfs voedselpakketten uitgedeeld.” In Amersfoort worden 59 mannen vrijgelaten. Ook de overige 602 mannen blijven niet lang in Amersfoort. Zij komen niet vrij, maar worden op 11 oktober per trein op transport gesteld naar Duitsland. „Het was allemaal heel onzeker. We hadden geen enkel idee waar we terechtkwamen en wat ons daar te wachten stond. Sommigen dachten dat we bij Duitse boeren aan het werk moesten. Ik zat dicht bij de deur en dacht erover om te ontsnappen. Mijn vader zat naast mij en ontraadde me dat. Onderweg kregen we nauwelijks te eten en te drinken. Wel werd er ergens een keer gestopt om een paar veevoederknollen uit het land te trekken. Daarmee konden we onze magen een beetje vullen. Drie dagen later kwamen we aan in het concentratiekamp Neuengamme, dicht bij Hamburg. Bij binnenkomst moesten we al onze persoonlijke bezittingen afgeven en iedereen werd van boven tot onder kaalgeschoren. Ook werd je onder een gloeiend hete douche ontsmet. Daarna kreeg je een stel kleren toegeworpen: van die zebrapakken met een kampnummer of burgerkleren van andere gevangenen met een geverfd kruis op de rug. De situatie in de kampen was heel slecht. De al eerder aangekomen gevangenen daar leken net lopende lijken.”
De meeste Puttenaren verbleven niet lang in Neuengamme. Ze werden verspreid over verschillende andere kampen. „Ik kwam terecht in het kamp Husum dat bekendstond als een heel zwaar kamp. Daarna werd het Ladelund, een kamp dicht aan de Deense grens. Daar was het helemaal verschrikkelijk. De een na de ander overleed er. Ook mijn vader en vele andere bekenden. Sommige sterfgevallen vergeet je nooit weer.”
Zichtbaar bewogen vertelt Van Wincoop ook over het sterven van één van de andere Puttenaren: „Vlak voordat hij stierf zei hij in zijn leven nog nooit zo gelukkig te zijn geweest. Deze man moet wat van God in zijn hart gehad hebben”, voegt hij er meteen aan toe. Tot zijn schande moet Van Wincoop bekennen dat hij zelf in die tijd niet bijzonder godsdienstig leefde. „Ik was nog jong en leefde zo werelds als het maar kan. Ik dacht alleen maar aan mezelf en hoe ik kon overleven. Daar had ik de Heere niet bij nodig.” Dat hij uiteindelijk toch terugkeerde, ziet hij dan ook als een groot wonder. „Naderhand heb ik in dit alles Gods voorzienigheid mogen opmerken. Onze wegvoering is voor mijn moeder het middel geweest tot haar bekering. Toen ik bij mijn terugkeer ’s avonds naar bed ging, bleef ze kijken of ik mijn knieën nog wel boog. Ik heb mogen zien dat een mens dood is voor
de dood. De kampervaringen hadden mij in geestelijk op zicht eigenlijk niets gedaan. Wat is het dan een wonder als de Heere een mens roept van het vlakke des velds. Vertreden in Zijn bloed. Het is niet door kracht, noch door geweld. Alleen door Gods Geest zal het geschieden.”
ONMENSELIJK
In de verschillende kampen moest onder onmenselijke omstandigheden worden gewerkt. Vernietiging door dwangarbeid was de opdracht van de SS aan de kampleiding. Dagen achtereen stonden de gevangenen in weer en wind tot hun knieën in het ijskoude water om tankvallen te graven. De bewakers met stokken stonden dichtbij. Veel mannen kregen meer slaag dan eten en drinken. Dagelijks een homp brood en een beetje drabbige koolsoep en soms een aardappel extra. „Je mocht blij zijn als anderen dat niet van je afpakten. Om zich een beetje ‘dik’ te kunnen eten, spaarde mijn slaapmaat zijn brood een keer een paar dagen op. Toen hij er na drie dagen aan wilde beginnen, was zijn brood verdwenen. Het was gestolen. De man huilde als een kind”, weet Van Wincoop zich nog goed te herinneren. „Zelf probeerde ik niet zo hard te werken, waardoor je minder voedsel nodig had. Toch viel ook ik steeds meer af en op een bepaald moment woog ik nog tachtig pond.”
De gevangenen leefden onder onbeschrijflijke omstandigheden. Met tweehonderd mannen in een barak die slechts ruimte bood aan vijftig personen. Alles in de kampen was even vies. De mannen zelf vervuilden ook, want verschonen was er niet bij. Ook de drinkwatervoorziening was heel slecht.
De meeste pompen waren kapot. „Als het regende liepen wij vaak met de mond open om een beetje water op te vangen.” Verschillende ziekten heersten er, met name dysenterie, tyfus en tbc. Ook was er steeds angst voor allerlei acties van de bewakers of de kampleiding. „Soms werd er zomaar iemand geslagen, louter uit lustgevoelens en zonder dat daarvoor aanleiding bestond. Ik zie die Duitser nog zo voor mij, toen er tussen de middag van die watersoep werd uitgedeeld. Een van de mannen die zijn kom bijhield, kreeg zonder enige reden klappen van een Duitse bewaker. Sadisten waren het. Dat gold trouwens niet voor alle Duitsers. Er waren uitzonderingen, zoals die bewaker die ons een keer een bos winterwortels toeschoof. Het waren alleen te weinig wortels en daarom vochten wij erom. De Duitser kwam erdoor in de problemen en daarom gebeurde het ook maar één keer.”
WEER THUIS
Vanwege zijn kapotte voeten ging Jaap van Wincoop vanuit Ladelund enkele dagen terug naar Neuengamme om enigszins op te knappen. Daarna werd hij op transport gezet naar Bad Sassendorf, waar hij aan het spoor moest werken. Een treinwagon was het onderkomen van hem en zijn metgezellen. „In het voorjaar van 1945 lieten de Engelsen er brandbommen op vallen. De ravage was groot. Ik snap nog niet dat ik er levend uit gekomen ben. Het enige wat ik me nog waarmee ik naar een klein ziekenhuis in Bad Sassendorf werd gebracht. Daar werden we bevrijd door de Amerikanen. Per vliegtuig werd ik toen overgebracht naar Parijs, waar ik nog drie weken in het ziekenhuis heb gelegen. Bij mijn ontslag uit het ziekenhuis had ik alleen maar een pyjama. Mijn oude plunje was weggegooid en ik kreeg een Amerikaans legeruniform aan.”
In Parijs ging Van Wincoop op de trein naar Breda. Van daaruit ging hij liftend en te voet verder. „Het was op 7 juni 1945 dat ik weer in Putten arriveerde. Even voor Amersfoort ontmoette ik expediteur Wassink uit Putten. Ik kon met hem meerijden en hij heeft me thuis afgeleverd. Vijfhonderd meter voor mijn ouderlijk huis zette hij zijn auto aan de kant van de weg. Ik moest in de auto blijven zitten. Hij wilde eerst mijn moeder op de hoogte stellen van het feit dat ik in aantocht was. Ze wist niet beter dan dat ik overleden was. Naast die van vele anderen was ook mijn naam op de officiële dodenlijst geplaatst en in de kerk voorgelezen. En om dan elkaar na acht maanden weer in levende lijve te mogen ontmoeten..!”
Ondanks alle gruwelijkheden is Van Wincoop niet haatdragend tegenover de Duitsers. „Maar vergeven is wel heel moeilijk. En vergeten doe ik het nooit. Elke dag is er wel iets wat herinnert aan die verschrikkelijke tijd. Iedere keer hoor ik weer dat geschreeuw en geblaf: Los, weiter, schnell!”
HERDENKING
Van Wincoop mocht na de oorlog terugkeren. Meer dan vijfhonderd andere mannen niet. Putten werd in korte tijd een dorp van weduwen en wezen. Sommige vrouwen verloren niet alleen hun man, maar ook meerdere kinderen. Diepe wonden zijn er geslagen. Nog steeds zijn ze voelbaar. Als tastbare herinnering is aan de ingang van het dorp een herdenkingshof aangelegd met daarin het beeld van een treurende Puttense weduwe. Ieder jaar worden op 2 oktober bij dat monument de razziaslachtoffers herdacht. Hun namen staan vermeld op gedenkplaten in de dichtbij gelegen Gedachtenisruimte. Om de vijf jaar is er voor genodigden ook een herdenkingsdienst in de Oude Kerk. Ook dit jaar. Van Wincoop zal de herdenking waarschijnlijk niet bijwonen. „Het is niet verkeerd om te herdenken en ik ben er ook niet op tegen. Maar toch...” Het wordt even stil. De starende blik en het heen en weer schuddende hoofd zeggen al genoeg. Van Wincoop wil liever niet te veel herinnerd worden aan die vreselijke tijd. „Elke keer komt het weer boven...”