Oktober 44, 659 mannen weggevoerd... slechts 48 keerden terug

Arend Hulshof, Trouw 3 mei 2021,

Na de oorlog woog Cor Bos nog 34 kilo. Hij was 21 jaar en had concentratiekamp Neuengamme overleefd. Zelden zou hij daar nog over praten. Soms dienden herinneringen zich echter plots aan. Zoals vijf jaar geleden toen er ineens een brief opdook.
 

“Mijn allerliefste Cor”. In 2016 krijgt Cor Bos onverwachts een brief van zijn kort ervoor overleden vrouw Maria. Ruim zeventig jaar eerder had zij die op de post gedaan. Het was mei 1945 en Maria had tot haar ‘allergrootste vreugde’ gehoord dat haar geliefde in leven was. Acht maanden ervoor was hij wegens verzet opgepakt en naar Duitsland verbannen. Haar brief stuurde ze naar Neuengamme, het concentratiekamp bij Hamburg. Ze had vernomen dat hij daar vastzat. In de chaos zou de brief hem destijds echter niet bereiken, en kwam terecht in een archief.

Aan de keukentafel in zijn flat in Schagen leest de inmiddels 97-jarige Bos voor uit die brief. Zijn latere echtgenote schreef van hem te houden en stuurde hem ‘heel veel liefde’. “We hadden een goed huwelijk”, zegt Bos. “Maar ‘ik hou van je’ zeiden we eigenlijk nooit tegen elkaar. De toon van de brief verraste me.”

Als Bos later in het gesprek vertelt hoe het was om zijn vrouw na het kamp voor het eerst weer in de armen te sluiten, zegt hij: “Dat was fijn. Maar daar moet je je ook weer niet al te veel van voorstellen. We pakten gewoon de draad weer op en gingen verder met ons leven.”
Bij de politie

De in Friesland geboren en getogen Bos is zestien jaar als de oorlog begint en wil zoals alle mannen in zijn familie bij de marine. Hij heeft zich al laten keuren. Maar na de capitulatie wordt het Nederlandse leger ontmanteld en gaat Bos op een scheepswerf in Harlingen werken. De marinekeuring komt hem een kleine twee jaar later toch van pas, als hij solliciteert bij de politie. Niet dat hij de ambitie heeft om bij de politie te werken, maar zoals zoveel jongens van zijn leeftijd heeft hij een oproep gekregen om in Duitsland te werken in de Arbeitseinsatz. Door bij de politie te gaan, hoopt hij die te ontlopen.

Bos wordt mede dankzij zijn marinekeuring aangenomen en mag naar het Politie Opleidingsbataljon in Schalkhaar. Een beruchte plek, waar agenten tijdens de bezetting worden bijgeschoold in de nazistische leer. Maar daar heeft Bos naar eigen zeggen weinig last van. “Pas later zou het commando worden overgenomen door een Duitse kapitein en moest iedereen ineens de Hitlergroet afleggen.” Wel krijgt ook Bos al colleges die ‘een beetje nazigericht’ zijn. “Ze lullen maar een eind weg, dacht ik dan steeds.”

Na een paar maanden krijgt Bos een certificaat en mag hij aan de slag bij het politiekorps Den Haag. In feite komt hij zo in dienst van de bezettingsmacht, maar hij zegt dat hij nooit iets hoefde te doen waar hij niet achter staat. “We deden slechts het gewone politiewerk. Als iemand zonder licht over straat fietste, schreef ik een bon uit van vijf gulden. Niets bijzonders.”


Wapens ontvreemd

Toch moet Bos zich twee jaar later op een zaterdag melden op het hoofdbureau. De nazi’s hebben een lijst in handen met zestien saboterende agenten en Bos staat bovenaan. Stiekem pleegt Bos al langer verzetswerk. Zo heeft hij in het ontruimde Scheveningen vanuit een verlaten flat stiekem foto’s gemaakt van de bunkers en de tankmuur die de nazi’s er voor de kust bouwden. “Via een tandarts zijn die toen naar Engeland gestuurd.”
Hoofdkamp Neuengamme. Beeld


Ook heeft hij van een Duitse soldaat wapens weten te ontvreemden die hij in de Scheveningse bosjes begroef. SD verdacht hem, maar in het ‘niet zo prettige’ verhoor wist hij ermee weg te komen. In 1943 kon hij artsen die opgepakt dreigden te worden tijdig waarschuwen. Later werd hij nog eens ondervraagd door de SD omdat hij betrokken was bij een vechtpartij met Duitse soldaten. Opnieuw wist hij eronderuit te komen.

Maar half september 1944 is zijn geluk op, als hij zich die zaterdag moet melden. Hij is dan net twee maanden 21 jaar. Nog diezelfde nacht wordt hij met de andere agenten op de lijst in twee auto’s naar Kamp Amersfoort gebracht. “Ik herinner me nog dat er Engelse vliegtuigen overvlogen. Steeds stopten die auto’s uit vrees voor bombardementen. Wij moesten intussen stil zijn.” Glimlachend: “Alsof die vliegers ons hadden kunnen horen.”

Een dag later ziet Bos vanuit Kamp Amersfoort in de verte een zwerm parachutisten in de lucht. “De slag om Arnhem was begonnen, maar dat wisten we toen nog niet.” Bos en de andere gevangenen moeten de barakken in en de rest van de dag binnen blijven. Zijn eerste klap van de beruchte kampcommandant Joseph Kotälla, later een van de Drie van Breda, had Bos toen al te pakken.

Heel beroerd vindt Bos het echter niet in Amersfoort. “Zeker als je het vergelijkt met wat me naderhand te wachten stond.” In dit kamp kan hij vrij rondlopen en er is zelfs een ‘Kino’ waar hij films kan kijken. Alles verandert echter als hij na drieënhalve week met zo’n 1400 andere kampgevangenen Amersfoort moet verlaten. Per trein worden ze naar Neuengamme verbannen. Nog geen driehonderd zouden het kamp overleven.

Niet zachtzinnig

In Neuengamme moet Bos zich uitkleden en poedelnaakt op een bankje liggen. Al zijn lichaamshaar wordt weggeschoren. “Dat ging er niet zachtzinnig aan toe”, zegt hij. “Ik had een grote bloedende snee in mijn lies.” Met een kwast moet hij er een wit goedje opsmeren. “Dat spul beet als de zenuwen, maar het bloeden hield op.” Bos krijgt een hemd en een broek toegeworpen – de streepjespakken zijn op – en hij weet een gewatteerde Russische legerjas te bemachtigen. “Daar zou ik veel profijt van hebben. Die jas was warm en er zaten grote knopen op met hamer en sikkel.” Tot slot krijgt Bos zijn kampnummer. “56275”, dreunt hij op. “Die cijfers vergeet ik nooit meer.”

In de barak waar hij wordt ingedeeld staat een grote pot soep klaar. “Naja, soep... Het was water met grote stukken koolbladen. Smerig en niemand van ons at ervan. Tot grote vreugde van de Russen die al langer zaten en ervan smulden.”

Een dag later wordt Bos opnieuw in een trein gezet. Hij gaat naar Wedel, ten westen van Hamburg, een van de ruim tachtig buitenkampen van Neuengamme. Gevangenen moeten er met de schop een tankgracht graven. Rondom de stad willen de nazi’s een verdedigingsring bouwen die Hamburg moet beschermen tegen de geallieerden. Wekenlang graven de gevangenen een zes kilometer lange geul van vier meter diep en vijf meter breed. Voortdurend houdt de SS in de gaten of iedereen hard genoeg werkt. “Wie dat niet deed, kreeg slaag.”

Als de tankgracht af is, komt Bos in een ander buitenkamp waar hij een dag of tien boomstammen moet sjouwen (“Net als in Wedel zijn ook hier gevangenen omgekomen”), en daarna wordt hij naar Meppen-Versen verbannen, een buitenkamp bij de Nederlandse grens op nog geen twintig kilometer van Klazienaveen.
Wilhelmus

Ook hier moet Bos spitten. Geen tankgrachten maar loopgraven. Iedere avond telt de SS alle gevangenen die daarbij urenlang in de houding moeten staan. “Doodzieke mensen zakten ter plekke in elkaar. Intussen dwong de kampcommandant ons liederen te zingen. Prachtig vond hij dat. Ook op Nieuwjaarsdag moesten we zingen. We stonden in een barak met Fransen, Belgen, Russen, Polen. Iedereen zong toen maar zijn volkslied.” Hij is even stil. “Daar kan ik nog van volschieten. Stond ik daar tussen alle ellende ineens het Wilhelmus te zingen.”

In het kamp vriest het dan een graad of vijftien. En de loopgraaf ligt vol sneeuw. Bos heeft veel aan zijn warme legerjas. Ook als de kampleiding hen hele nachten in de vrieskou appel laten staan, heeft hij het net iets minder koud dan de anderen. Om zich heen ziet hij mensen omvallen die door SS’ers weer overeind worden geslagen.

Zijn legerjas helpt hem ook als een SS-bewaker hem stokslagen geeft. “Dat rotventje was pas 17 jaar. Omdat ik niet hard genoeg had gewerkt gaf hij me vijf stokslagen. Ik schreeuwde het uit.” Lachend: “Door die dikke jas voelde ik echter weinig pijn. Intussen telde hij de slagen. Eins, zwei, drei, vier, funf. Tot slot gaf hij me nog een trap na.”


Meppen-Versen.

Als Bos in het voorjaar terugkeert in het hoofdkamp van Neuengamme is hij opgelucht. “Dat klinkt krankzinnig, want ook daar was het gruwelijk. Maar vergeleken met die ellendige buitenkampen was daar nog een beetje structuur.” In zijn barak moet hij zijn smalle bed delen met vier anderen. Als een Russische bedgenoot sterft doen ze alsof die slaapt, zodat ze ook voor hem eten krijgen dat ze onderling verdelen. Na een paar dagen is de stank echter niet meer te verdragen.

Lang blijft Bos niet in het hoofdkamp. Weer wordt hij op transport gezet in een overvolle trein. “Het was vechten, vechten, vechten”, vertelt hij. “Gevangenen trokken de kleren van mijn lijf in de hoop dat ik iets te eten had. En we hadden ontzettende dorst. Van het metaal op de wanden likten we het condens.”

Bos komt half april terecht in Sandbostel, zijn vierde buitenkamp. “We kregen daar vrijwel geen eten, nauwelijks te drinken en er brak tyfus uit”, vat hij de situatie bondig samen. “Gevangenen dronken uit de vijver in het kamp. Sommigen waren zo zwak dat ze erin vielen en niet meer boven kwamen.”

Als alle SS’ers 19 april het kamp hebben verlaten, bestormen een paar honderd gevangenen de keuken. Ook Bos gaat naar binnen. “Overal lag eten”, zegt hij. “Ik stopte mijn broek vol met jam, het liep langs mijn benen. De pijpen maakte ik onderaan dicht met ijzerdraad.” Bos weet ook nog een brood te bemachtigen. “Maar dat werd al gauw door een Rus afgepakt.”

Kruis op zijn hoofd

En dan zitten er wat gaten in het geheugen van Bos. Hij weet nog dat de Britten juichend in het kamp werden ontvangen, maar zich eigenlijk ook geen raad wisten met al die gevangenen. Ook herinnert hij zich dat hij met houtskool een kruis op zijn hoofd gekrast kreeg omdat hij tyfus had. En in de weken erna zegt Bos contact te hebben gehad met Guust Boelaars, die zich bezig hield met de repatriëring van kampgevangenen. “Waarschijnlijk kwam mijn vrouw er zo achter dat ik nog in leven was”, reconstrueert Bos. “En heeft ze die brief gestuurd.”



In juli zien ze elkaar weer voor het eerst. Bos wordt die maand 22 en ligt in een Gronings ziekenhuis. “Alsof ik in de hemel terecht was gekomen.” Wegens besmettingsgevaar zit hij in quarantaine en kan hij zijn verloofde alleen door een raam zien. Naast tyfus heeft Bos ook pleuris en moet hij opnieuw leren lopen. Slechts 34 kilo weegt hij nog. “In de eerste week kwam ik vijfenhalve kilo aan.”

Als hij tyfusvrij is, komt zijn verloofde hem ophalen. Ze gaan terug naar Den Haag, waar Bos verder herstelt en uiteindelijk terugkeert bij de politie. “Naar de marine zou ik nooit meer gaan. Als enige in de familie. Mijn twee zonen en twee kleinzonen zijn wel weer mariniers geworden.”

Over Neuengamme heeft Bos het na de oorlog zelden nog. En toen dook in 2016 ineens die brief op van zijn net overleden vrouw. “Nooit had ze me daarover verteld.” Een paar weken na ontvangst geeft Bos in een vlaag van verstandsverbijstering de brief mee met het oud papier. Hij kijkt verontschuldigend. “Gelukkig hadden ze bij het archief scans gemaakt. Die heb ik nu voor me liggen.”

In een eerdere versie van dit verhaal stond een verwijzing naar vermeende SS-sympathieën van een ander persoon. Dat is verwijderd, dat kon niet worden geverifieerd. Ook stond er dat hij vlak na de oorlog contact had met Pim Boellaard. De juiste naam is Guust Boelaars, die zich bezig hield met de repatriëring van kampgevangenen.

Stichting Oktober 44
Midden Engweg 1
3882 TS Putten

Design by Acadia